ECLI:NL:RVS:2003:AN8322

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303447/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van onderwijs en toegang tot tentamens Universiteit Maastricht na vermeende manipulatie beoordelingsformulieren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te Groningen, die op 23 april 2003 een eerder besluit van het College van Beroep voor de Examens van de Universiteit Maastricht ongegrond verklaarde. Het College had op 28 mei 2002 de beroepen van de appellant tegen besluiten van de examencommissie van 8 januari 2002 en 15 januari 2002 niet-ontvankelijk verklaard. De appellant was geschorst voor alle onderwijs vanwege een onderzoek naar het vermeend manipuleren van beoordelingsformulieren van zijn stages in de geneeskunde. De examencommissie had hem de toegang tot tentamens en examens ontzegd voor de duur van één jaar, wat de appellant betwistte. Hij stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de brief van 8 januari 2002 een besluit was, en dat hij tijdig beroep had ingesteld tegen het besluit van 15 januari 2002. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat het beroep van de appellant niet-ontvankelijk was, omdat het beroep tegen het besluit van 8 januari 2002 niet tijdig was ingesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200303447/1.
Datum uitspraak: 19 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Groningen van 23 april 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het College van Beroep voor de Examens van de Universiteit Maastricht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2001, ingetrokken bij besluit van 15 januari 2002, heeft het bestuur van de Faculteit der Geneeskunde van de Universiteit Maastricht (hierna: het bestuur) appellant meegedeeld dat hij wordt geschorst voor alle onderwijs voor de duur van het door de examencommissie van de Faculteit der Geneeskunde van de Universiteit Maastricht (hierna: de examencommissie) bepaalde onderzoek naar het vermeend manipuleren door appellant van beoordelingsformulieren van de door appellant gevolgde stages Gynaecologie/Obstetrie en Sociale Geneeskunde.
Bij brief van 8 januari 2002 heeft de examencommissie van de Faculteit der Geneeskunde van de Universiteit Maastricht appellant medegedeeld dat hem vanaf 21 december 2001 voor de duur van één jaar de toegang wordt ontzegd tot de tentamens en examens voor de nog openstaande verplichtingen uit het vierde studiejaar, die toegang geven tot de tentamens en examens van de postdoctorale fase en tot de klinische stages.
Bij besluit van 28 mei 2002 heeft het College van Beroep voor de Examens van de Universiteit Maastricht (hierna: het college) de tegen het besluit van 8 januari 2002 en het besluit van 15 januari 2002 ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant het beroep te laat heeft ingesteld respectievelijk niet is gebleken van enig procesbelang van appellant.
Bij uitspraak van 23 april 2003, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank te Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 26 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 28 mei 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 juni 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 juli 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2003, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. V. Perey-Maussen, werkzaam bij de Universiteit Maastricht, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant stelt dat de rechtbank er ten onrechte aan is voorbijgegaan dat de brief van 8 januari 2002 geen besluit is, doch een mededeling van de examencommissie aan het bestuur dat men voornemens is een besluit te nemen. Volgens hem is pas bij het besluit van 15 januari het in de brief van 8 januari 2002 aangekondigde besluit daadwerkelijk genomen. Tegen dat besluit van 15 januari 2002 heeft appellant tijdig beroep ingesteld, zodat hij geacht moet worden tijdig beroep te hebben ingesteld tegen hetgeen in de brief van 8 januari 2002 is gesteld. Volgens appellant had hij wel procesbelang bij het besluit van 15 januari 2002 en was zijn beroep daartegen ontvankelijk.
2.2. Dit betoog faalt. Hetgeen door appellant ten aanzien van de brief van de examencommissie van 8 januari 2002 is opgemerkt, berust klaarblijkelijk op een onjuiste lezing ervan en kan niet leiden tot het door appellant gewenste gevolg. Van slechts een voornemen tot het nemen van een besluit ten aanzien van appellant blijkt uit de brief van 8 januari 2002 niet. In deze brief wordt appellant uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud de toegang tot bepaalde tentamens en examens ontzegd. Gelet hierop kan niet worden staande gehouden dat deze brief geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het besluit van 15 januari 2002 met als kenmerk "Betreft: intrekken schorsing" heeft een andere inhoud en strekking, namelijk dat het bestuur naar aanleiding van het besluit van 8 januari 2002 van de examencommissie is overgegaan tot de intrekking van zijn eerder genomen maatregel van 21 december 2001.
Vast staat dat het beroep tegen het besluit van 8 januari 2002 niet tijdig is ingesteld. Voorts is niet gebleken van bijzondere omstandigheden, die de termijnoverschrijding verschoonbaar doen zijn. De Afdeling is gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting tevens van oordeel dat niet met vrucht kan worden gesteld dat het college procesbelang had moeten aannemen met betrekking tot het beroep tegen het besluit van 15 januari 2002.
De rechtbank heeft in verband met het vorenstaande met juistheid overwogen, dat het college de beroepen van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2003
195-209.