200204606/1.
Datum uitspraak: 19 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de voorzitter van de staatsexamencommissie vwo/havo/mavo,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Groningen van 8 augustus 2002 in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
Bij besluit van 30 mei 2002 heeft appellant (hierna: de voorzitter) het verzoek van [verzoekster] om uitstel voor het examen Nederlands schrijfvaardigheid, afgewezen.
Bij besluit van 18 juli 2002 heeft de voorzitter het daartegen door [verzoekster] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 augustus 2002, verzonden op 13 augustus 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Groningen (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en zelf voorziend bepaald, dat [verzoekster] alsnog de gelegenheid wordt geboden tot het maken van schriftelijk werk op de datum die daarvoor het eerst in aanmerking komt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de voorzitter bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 september 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 22 oktober 2002 heeft [verzoekster] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2003, waar de voorzitter, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en [verzoekster] in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], zijn verschenen.
2.1. Bij uitspraak van 8 augustus 2002 heeft de voorzieningenrechter het besluit van de voorzitter van 18 juli 2002 vernietigd en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald, dat [verzoekster] alsnog de gelegenheid wordt geboden tot het maken van schriftelijk werk op de datum die daarvoor het eerst in aanmerking komt.
2.2. Vast staat dat [verzoekster] inmiddels het schriftelijk werk alsnog heeft gemaakt. Daarmee is het tussen partijen bestaande geschil beëindigd. Daarnaast staat vast dat [verzoekster] het staatsexamen h.a.v.o. met goed gevolg heeft afgelegd en dat aan haar het daarbij behorende diploma is uitgereikt. Indien de Afdeling tot het oordeel zou komen dat de uitspraak van de voorzieningenrechter niet in stand kan blijven, kan dit er feitelijk dan ook niet meer toe leiden dat [verzoekster]. niet de gelegenheid wordt geboden het schriftelijk werk alsnog te maken dan wel dat bijvoorbeeld de beoordeling ervan achterwege zou (moeten) blijven. Nog daargelaten of de vaststelling dat het staatsexamen met goed gevolg is afgelegd, zodat het diploma kan worden uitgereikt, moet worden aangemerkt als een - in dat geval inmiddels in rechte onaantastbaar - besluit, kan reeds uit rechtszekerheidsoogpunt een vernietiging van de aangevallen uitspraak evenmin grond zijn voor intrekking van het aan [verzoekster] uitgereikte diploma. Ter zitting is door de voorzitter desgevraagd ook verklaard dat hij aan de onderhavige uitspraak voor [verzoekster] geen enkel gevolg zal verbinden.
2.2.1. Gelet op het vorenstaande, is de beantwoording van de door de voorzitter in hoger beroep opgeworpen rechtsvragen slechts van principiële betekenis. Er is geen enkel praktisch gevolg meer aan verbonden. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 14 september 1999 inzake nr. H01.98.1540 (AB 1999, 443) is zij onder die omstandigheden tot het beantwoorden van deze vragen niet gehouden.
2.3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Van Loon
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2003