ECLI:NL:RVS:2003:AN7979

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200306605/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake revisievergunning voor het bewerken van vrachtwagens

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 november 2003 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, die een revisievergunning had aangevraagd voor een inrichting voor het importeren, exporteren, bewaren en bewerken van gebruikte vrachtwagens, had bezwaar tegen een voorschrift dat aan de vergunning was verbonden. Dit voorschrift, 11.4.10, stelde eisen aan de stoffen en preparaten die van bedrijfsautowrakken moesten worden verwijderd. Verzoeker betoogde dat dit voorschrift onnodig bezwarend was en dat verweerder zich ten onrechte had gebaseerd op het Besluit beheer autowrakken (Bba), dat volgens hem niet van toepassing was op bedrijfsautowrakken zwaarder dan 3500 kilogram.

De verweerder, het college van gedeputeerde staten van Fryslân, verdedigde het voorschrift door te stellen dat het in lijn was met het beleid van het Landelijk Afvalbeheerplan 2002 – 2012. De Voorzitter oordeelde dat de vraag of het voorschrift noodzakelijk was voor het doelmatig beheer van afvalstoffen nader onderzoek vereiste, wat niet mogelijk was in deze procedure. Verweerder had bovendien geen bezwaar tegen schorsing van het besluit totdat de bodemprocedure was afgerond. Gezien de belangenafweging besloot de Voorzitter om het bestreden besluit te schorsen en de provincie Fryslân te gelasten het griffierecht aan verzoeker te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het stellen van voorschriften in vergunningen en de noodzaak om belangen van verzoekers en milieu in evenwicht te brengen. De beslissing om de vergunning te schorsen toont aan dat de rechter rekening houdt met de mogelijke gevolgen voor de bedrijfsvoering en het milieu in afwachting van de definitieve uitspraak in de bodemprocedure.

Uitspraak

200306605/2.
Datum uitspraak: 6 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2003, kenmerk 530274, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan verzoeker een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een inrichting voor het importeren, exporteren, bewaren en bewerken van gebruikte vrachtwagens, vrachtwagenonderdelen, wrakken van vrachtwagens/schadeauto's, compressoren en de onderdelen daarvan op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie [-], nummer [-]. Dit besluit is op 25 augustus 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 3 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Bij brief van 3 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 oktober 2003, waar verzoeker, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door
I. Wulffelé en ing. A. Oldenkamp, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoeker heeft betoogd dat het aan de vergunning verbonden voorschrift 11.4.10, waarin, kort gezegd, is bepaald van welke stoffen, preparaten of andere producten (bedrijfs)autowrakken moeten worden ontdaan, onnodig bezwarend is. In dit verband heeft hij onder meer aangevoerd dat verweerder zich bij het stellen van dit voorschrift ten onrechte heeft gebaseerd op voorschrift C, onder 6, van de Bijlage behorende bij artikel 5, eerste lid, van het Besluit beheer autowrakken (hierna: het Bba). Naar zijn mening ziet het Bba uitsluitend op autowrakken zoals die zijn gedefinieerd in artikel 1, onder a en b, van het Besluit, en niet op bedrijfsautowrakken zwaarder dan 3500 kilogram.
2.3. Verweerder heeft betoogd dat hij bij de invulling van zijn beoordelingsvrijheid met betrekking tot het doelmatig beheer van vrachtautowrakken aansluiting heeft gezocht bij sectorplan 11 van het Landelijk Afvalbeheerplan 2002 – 2012 (hierna: het LAP). In dit plan is het beleid weergegeven ten aanzien van autoafval, waaronder onder meer wordt begrepen autowrakken als bedoeld in het Bba. Voor het be- en verwerken van autowrakken is de demontage volgens de voorschriften van het Bba als minimumstandaard aanbevolen. Gelet op de aanbeveling in het sectorplan om voor het beheer van andere wrakken aan te sluiten bij dit sectorplan, heeft verweerder gemeend dat wat de demontage van bedrijfsautowrakken zwaarder dan 3500 kilogram betreft eveneens aansluiting kan worden gezocht bij de voorschriften uit het Bba. Naar zijn mening is voorschrift 11.4.10 niet onnodig bezwarend.
2.4. De Voorzitter overweegt dat de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voorschrift 11.4.10 nodig is voor het doelmatig beheer van afvalstoffen en of bij het stellen van dit voorschrift aansluiting had kunnen worden gezocht bij sectorplan 11 van het LAP nader onderzoek vergt, waarvoor de onderhavige procedure zich niet leent. Bovendien heeft verweerder ter zitting desgevraagd meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen schorsing van het bestreden besluit totdat de Afdeling over het geschil uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. Gelet hierop en nu niet is gebleken dat de bestaande bedrijfsvoering zodanig is dat de mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu zich keren tegen een voortzetting daarvan, in ieder geval in afwachting van de behandeling van het geding in de bodemprocedure, ziet de Voorzitter na afweging van de betrokken belangen aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 29 juli 2003, kenmerk 530274, voorzover het het aan de vergunning verbonden voorschrift 11.4.10 betreft;
II. gelast dat de provincie Fryslân aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Heijerman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2003
255-361.