ECLI:NL:RVS:2003:AN7882

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200302989/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding door college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank te Breda, die op 26 maart 2003 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht heeft vernietigd. Het college had op 21 november 2000 een verzoek van appellante om schadevergoeding afgewezen, dat verband hield met een vergunning die was verleend aan [vergunninghouder] op basis van de Drank- en Horecawet. Appellante stelde dat de waardedaling van haar pand het gevolg was van deze vergunning, maar de rechtbank oordeelde dat de schade niet het gevolg was van de vergunning zelf, maar van de wijze waarop [vergunninghouder] het gemeenschapshuis exploiteerde. De rechtbank verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond en stelde dat er geen reden was om het verzoek om schadevergoeding in te willigen. Appellante ging in hoger beroep bij de Raad van State, die de zaak op 30 september 2003 ter zitting behandelde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen causaal verband was tussen de vergunning en de gestelde schade. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200302989/1.
Datum uitspraak: 12 november 2003.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Breda van 26 maart 2003 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van appellante om vergoeding van de door haar geleden schade in verband met de aan [vergunninghouder] verleende vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet voor de inrichting op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 19 februari 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 26 maart 2003, verzonden op 31 maart 2003, heeft de rechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het bezwaar alsnog ongegrond verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 7 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 9 mei 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 12 juni 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2003, waar appellante in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door L.P.M. Hoendervangers en F.C.P. de Vries, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen reden is haar verzoek om schadevergoeding in te willigen, omdat de door haar gestelde waardedaling van het pand [locatie] haar oorzaak niet vindt in de aan [vergunninghouder] verleende vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet, maar in de wijze waarop [vergunninghouder] het gemeenschapshuis, waarin de inrichting is gevestigd, sinds de vergunningverlening exploiteert. Appellante meent dat de rechtbank de zaak had moeten terugwijzen naar het college, opdat de hoogte van de door haar geleden schade alsnog kon worden vastgesteld.
2.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de inhoud van de aan [vergunninghouder] verleende vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet niet afwijkt van de aan de vorige beheerder van het gemeenschapshuis verleende vergunning. Slechts de tenaamstelling van de vergunning is gewijzigd. Verder kunnen aan de vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet geen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van de wijze van exploitatie van het gemeenschapshuis. Dat het gemeenschapshuis door [vergunninghouder] op een andere wijze wordt geëxploiteerd dan door de vorige beheerder is, anders dan appellante betoogt, derhalve niet het rechtstreekse gevolg van deze vergunning.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de door appellante gestelde waardedaling van het pand [locatie] haar oorzaak niet vindt in de vergunning als zodanig en dat reeds hierom geen reden bestaat voor inwilliging van het verzoek om schadevergoeding. Het voor toekenning van schadevergoeding vereiste causale verband tussen de schadeveroorzakende handeling en de gestelde schade ontbreekt immers. Gelet hierop heeft de rechtbank de zaak dan ook terecht niet teruggewezen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Bastein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Bastein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2003.
13.