ECLI:NL:RVS:2003:AN7268

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301732/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor het kappen van waardevolle bomen op begraafplaats te Oudelande

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Middelburg, die op 7 februari 2003 een beroep van appellanten gegrond verklaarde voor wat betreft de ontvankelijkheid van hun bezwaar tegen een kapvergunning. De zaak betreft een besluit van 6 november 2001, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Borsele vergunning verleende voor het kappen van twee meelbessen en een paardekastanje, die op de lijst van waardevolle bomen staan, en van vijf meidoorns, vier sierkersen en een paardekastanje, die niet op deze lijst staan, op de begraafplaats te Oudelande. Appellanten, die bezwaar maakten tegen deze vergunning, werden in hun bezwaar door het college niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte de ontvankelijkheid van [appellant A] en [appellant B] had aangenomen, omdat zij geen rechtstreeks zicht op de bomen hadden en zich niet onderscheiden van andere inwoners van Oudelande. Het hoger beroep van appellanten richtte zich tegen deze beslissing van de rechtbank. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de kapvergunning voldoende was gemotiveerd en dat het college beleidsvrijheid had bij de afweging van de belangen. De bezwaren van appellanten tegen de verlenging van de termijn van uitvoering van de kapvergunning werden ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het beroep van appellanten tegen het besluit van 31 juli 2003 werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

200301732/1.
Datum uitspraak: 5 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] tezamen appellanten, allen wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Middelburg van
7 februari 2003 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Borsele.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2001 heeft het hoofd afdeling Woonomgeving namens het college van burgemeester en wethouders van Borsele (hierna: het college) aan de gemeente Borsele vergunning verleend voor het kappen van twee meelbessen en een paardekastanje, die zijn opgenomen in de lijst van “Waardevolle bomen in de gemeente Borsele”, en van vijf meidoorns, vier sierkersen en een paardekastanje, die niet in deze lijst zijn opgenomen, op de begraafplaats te Oudelande.
Bij besluit van 25 april 2002 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar, overeenkomstig het advies van 28 februari 2002 van de commissie bezwaar- en beroepschriften Borsele, ongegrond verklaard.
Bij ongedateerde uitspraak, verzonden op 7 februari 2003, heeft de arrondissementsrechtbank te Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard, voorzover het betreft de ontvankelijkverklaring door het college van het bezwaarschrift van [appellant A] en [appellant B], het besluit van 25 april 2002 in zoverre vernietigd, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 juni 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 10 april 2003 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van partijen, waaronder een brief van appellanten van 22 augustus 2003, waarin zij verzoeken de beslissing van 31 juli 2003 op hun bezwaren tegen het besluit van 25 februari 2003 tot verlenging van de termijn van uitvoering van de kapvergunning tot 1 december 2004 bij de behandeling van het hoger beroep te betrekken. Deze stukken zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2003, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. J.E. Dijk, medewerker van het Bureau Rechtshulp Dordrecht, vergezeld van [appellant B], en het college, vertegenwoordigd door C.Q. Woudenberg en J.H.A. Uitterhoeve, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) strekt het hoger beroep zich mede uit tot de beslissing op bezwaar van 31 juli 2003 tot verlenging van de termijn van uitvoering van de kapvergunning tot 1 december 2004.
2.2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college [appellant A] en [appellant B] ten onrechte ontvankelijk heeft geacht in hun bezwaar. Zij hebben geen rechtstreeks zicht op de bomen waarvoor een kapvergunning is verleend en kunnen daarom niet als belanghebbende worden beschouwd. De omstandigheid dat op de begraafplaats familieleden van hen rusten is niet toereikend voor het oordeel dat zij zich daarmee onderscheiden van andere inwoners van Oudelande.
2.3.1. Het hoger beroep keert zich tevergeefs tegen dit oordeel van de rechtbank. Bij besluiten omtrent een kapvergunning als hier aan de orde zal als regel slechts als belanghebbende kunnen worden aangemerkt degene die op geringe afstand van de bomen woont of vanuit zijn woning daarop zicht heeft. In het geval van [appellant A] en [appellant B] is hiervan niet gebleken.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat uit de bezoeken van [appellant A] en [appellant B] aan de begraafplaats niet een hen persoonlijk aangaand belang kan worden afgeleid, aangezien zij zich in dat opzicht onvoldoende onderscheiden van andere bezoekers van de begraafplaats.
Het college heeft [appellant A] en [appellant B] voorts terecht niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaren tegen de verlenging van de termijn van uitvoering van de kapvergunning.
2.4. Ingevolge artikel 4.5.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Borsele (hierna: APV) is het verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.5.3a van de APV kan de vergunning worden geweigerd op grond van:
a de natuurwaarden van de houtopstand;
b de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
2.5. De Afdeling volgt [appellant C] en [appellant D] niet in hun betoog dat de rechtbank heeft miskend dat de kapvergunning ondeugdelijk is gemotiveerd.
De kap van de bomen maakt deel uit van een herinrichtingsplan voor de begraafplaats te Oudelande, dat voorziet in een aanpassing van de padenstructuur met het doel de begaanbaarheid en berijdbaarheid van de paden te verhogen. Het college komt, zoals de rechtbank heeft overwogen en [appellant C] en [appellant D] ook erkennen, op grond van de APV beleidsvrijheid toe bij de afweging van de bij de kap betrokken belangen. Gegeven die beleidsvrijheid kan niet worden gezegd dat de kapvergunning onvoldoende is gemotiveerd, doordat het college bij afweging van de belangen meer gewicht heeft toegekend aan de belangen die met het herinrichtingsplan worden gediend, dan aan de waarde van bepaalde bomen op de begraafplaats. Voor een zodanig oordeel kan evenmin grond worden gevonden in de door [appellant C] en [appellant D] overgelegde adviezen van Boomverzorging MEGANCK bvba en Stichting Landschapsbeheer Zeeland. Het in de aangevallen uitspraak daaromtrent gegeven oordeel van de rechtbank is juist.
Geconcludeerd wordt tenslotte dat het college de bezwaren van [appellant C] en [appellant D] tegen de verlenging van de termijn van uitvoering van de kapvergunning, in het licht van het vorenoverwogene, ongegrond heeft kunnen verklaren in zijn beslissing van 31 juli 2003.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het beroep van appellanten tegen het besluit van 31 juli 2003 dient ongegrond te worden verklaard.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep van appellanten tegen het besluit van 31 juli 2003 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.C.M. Ramsahai, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Ramsahai
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2003
-401.