200301470/1.
Datum uitspraak: 5 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 24 januari 2003 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hoogvliet.
Bij besluit van 5 juni 2001 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hoogvliet (hierna: het dagelijks bestuur) met toepassing van artikel 19 van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: WRO) bouwvergunning verleend voor het oprichten van een kantoorgebouw op het perceel gelegen aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Hoogvliet, sectie […], nr. […].
Bij besluit van 12 december 2001 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 januari 2003, verzonden op die dag, heeft de rechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 7 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 9 mei 2003 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2003, waar appellanten vertegenwoordigd door mr. E. Everhard, advocaat te Dordrecht, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.H. Kuipers, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Bij besluit van 5 april 2001 heeft de raad van de gemeente Rotterdam het Bestemmingsplan “Gadering, eerste herziening” vastgesteld. Tegen het besluit van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, waarbij is beslist over de goedkeuring van dit plan, is door appellanten beroep ingesteld. Dit beroep is bij uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2002, 200200344/3, niet-ontvankelijk verklaard. Het daartegen door appellanten gedane verzet is bij uitspraak van de Afdeling van 16 september 2002, 200200344/5, ongegrond verklaard. Nu tegen het betreffende bestemmingsplan geen beroepen van anderen aanhangig zijn of zijn geweest, stelt de Afdeling vast dat het bestemmingsplan “Gadering, eerste herziening” na 2 juli 2002 onherroepelijk is geworden.
2.2. Ingevolge het thans geldende Bestemmingsplan “Gadering, eerste herziening” rust op het perceel waarop het bouwplan ziet, de bestemming “kantoren I, II”.
Ingevolge artikel 13b, tweede en derde lid, van de voorschriften behorende bij dit bestemmingsplan, voor zover thans van belang, bedraagt, voor het bouwen van kantoren op de gronden, aangewezen voor “kantoren I, II”, de maximum bouwhoogte 16 meter.
2.2.1. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan voldoet aan de voorschriften van voornoemd bestemmingsplan. De gronden van het hoger beroep hebben alleen betrekking op het verlenen van de vrijstelling.
2.3. Op grond van het bovenstaande is de Afdeling van oordeel dat appellanten thans niet meer kunnen bewerkstelligen wat zij met het instellen van het hoger beroep hebben beoogd. Van enig belang bij een inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid van de verleende vrijstelling is geen sprake meer. In de stelling van appellanten dat de rechtbank is voorbijgegaan aan het betoog dat zij schade hebben geleden ziet de Afdeling evenmin belang bij een inhoudelijke beoordeling, reeds omdat uit het schadeverzoek kan worden afgeleid, en ook ter zitting door appellanten is bevestigd, dat de gestelde schade veeleer het gevolg is van de wijziging van het planologisch regime en niet van het verlenen van de bouwvergunning. Voor schade ten gevolge van het wijzigen van het planologische regime staat ingevolge artikel 49 van de WRO een afzonderlijke procedure open, welke thans niet aan de orde is.
2.4. In verband met het voorgaande dient het hoger beroep van appellanten, wegens het ontbreken van processueel belang, niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2003