ECLI:NL:RVS:2003:AN7222

Raad van State

Datum uitspraak
31 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305886/1 en 200305886/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • M.Z.C. Koutstaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gehandicaptenparkeerkaart door college van burgemeester en wethouders van Groesbeek

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Groesbeek op 22 februari 2002 de aanvraag van appellant voor een gehandicaptenparkeerkaart afgewezen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het college op 8 april 2003 gegrond werd verklaard, maar het oorspronkelijke besluit werd gehandhaafd. Appellant heeft vervolgens beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank te Arnhem, die op 10 juli 2003 het beroep ongegrond verklaarde. Appellant heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij ook verzocht heeft om een voorlopige voorziening.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 16 oktober 2003. Appellant, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, heeft zijn standpunt toegelicht, terwijl het college niet vertegenwoordigd was. De Voorzitter heeft overwogen dat nader onderzoek niet nodig was en dat er geen beletsel was om direct uitspraak te doen. De Voorzitter heeft de gronden van appellant beoordeeld, waarbij hij constateerde dat appellant in eerdere bezwaarschriften geen melding had gemaakt van rug- en heupklachten, maar enkel van hart-, vaat- en longklachten. De Voorzitter concludeerde dat het college op basis van het medisch advies van het Regionaal Indicatieorgaan Nijmegen en Omstreken terecht had geoordeeld dat appellant in staat was om meer dan 100 meter te lopen, eventueel met een loophulpmiddel.

Uiteindelijk heeft de Voorzitter het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de voorzieningenrechter bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 31 oktober 2003.

Uitspraak

200305886/1 en 200305886/2.
Datum uitspraak: 31 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Arnhem van 10 juli 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Groesbeek.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groesbeek (hierna: het college) de aanvraag van appellant om verstrekking van een gehandicaptenparkeerkaart afgewezen.
Bij besluit van 8 april 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard, en de grondslag van zijn besluit van 22 februari 2002 gewijzigd onder handhaving van dit besluit voor het overige.
Bij uitspraak van 10 juli 2003, verzonden op 22 juli 2003, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 oktober 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Voorts heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft nadere stukken ingediend, welke aan appellant zijn toegezonden.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, is verschenen. Het college heeft zich met kennisgeving niet doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1. De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (2 juli 2001, Stcrt. 2001, 130; hierna: de Regeling) kunnen in aanmerking komen voor een gehandicaptenparkeerkaart, bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
2.3. Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat geen reden bestaat te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van het college, dat appellant in staat is, eventueel met gebruikmaking van een loophulpmiddel, in redelijkheid meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen. Appellant heeft betoogd hiertoe niet in staat te zijn, niet alleen in verband met zijn longklachten, maar tevens in verband met reeds lang bestaande rug- en heupklachten. Volgens appellant heeft college aan de laatstgenoemde klachten onvoldoende aandacht besteed.
2.4. Dit betoog slaagt niet. In zijn bezwaarschrift van 11 maart 2002 heeft appellant betoogd niet in staat te zijn om 100 meter aan een stuk te overbruggen vanwege ernstige hart- , vaat- en longklachten. In zijn aanvullend bezwaarschrift van 28 mei 2002 heeft appellant erop gewezen dat hij geen grotere afstanden te voet kan afleggen zonder in ademnood te komen. Van bij hem bestaande rug- of heupklachten heeft appellant in geen van de beide brieven melding gemaakt. Uit de nadere informatie van de adviserend arts van het Regionaal Indicatieorgaan Nijmegen en Omstreken (hierna: het RIO) van 15 oktober 2003 blijkt voorts dat appellant bij het aan het besluit van 8 april 2003 ten grondslag liggende onderzoek evenmin melding heeft gemaakt van rug- en heupklachten. De Voorzitter heeft geen reden hieraan te twijfelen. Tenslotte heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat appellant geen medische gegevens in het geding heeft gebracht, op grond waarvan moet worden betwijfeld of appellant in staat is om 100 meter achtereen te lopen. De enkele verwijzing naar een fysiotherapeut op 20 januari 2003 is daartoe onvoldoende.
Met de voorzieningenrechter ziet de Voorzitter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het aan het besluit van 8 april 2003 ten grondslag liggende medisch advies van 21 februari 2003 van het RIO onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Het college heeft zich op grond van dit advies dan ook op het standpunt mogen stellen dat de aanvraag van appellant om verstrekking van een gehandicaptenparkeerkaart diende te worden afgewezen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet hierop bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.Z.C. Koutstaal, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Koutstaal
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2003
383.