200204859/1.
Datum uitspraak: 5 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Roermond van 2 augustus 2002 in het geding tussen:
[partij], wonend te [woonplaats],
en
Bij besluit van 16 oktober 1998 heeft appellant de erkenning van [partij] voor de (APK-) keuringsplaats [locatie] te [plaats] met keuringsinstantienummer [-] voor de categorie tot en met 3500 kg ingetrokken voor een periode van twaalf weken.
Bij besluit van 9 juli 1999 heeft appellant het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 maart 2000, verzonden op 4 april 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te Roermond het daartegen door [partij] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 februari 2001, in zaak nr. 200001817/1 (aangehecht), heeft de Afdeling de uitspraak van 27 maart 2000 vernietigd, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van appellant van 9 juli 1999 vernietigd.
Bij besluit van 7 mei 2001 heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 16 oktober 1998 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 augustus 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door [partij] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 16 oktober 1998 herroepen en voorts het onderzoek ten aanzien van de vordering ex artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht heropend en de zaak daartoe verwezen naar de rechter-commissaris. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 september 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 1 oktober 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 24 oktober 2002 heeft [partij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door drs. J. Greidanus en mr. R. Grimbergen, beiden werkzaam bij appellant, en [partij], bijgestaan door mr. drs. K. Moene, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. Zij heeft [naam] docent Algemene Periodieke Keuring bij R.O.C. Aventus te Apeldoorn, benoemd tot deskundige teneinde nader onderzoek te verrichten en daarvan verslag uit te brengen.
Er is een deskundigenverslag en de reacties van partijen daarop ontvangen.
Deze zijn aan de (andere) partij(en) toegezonden. De videoband die appellant bij zijn reactie heeft gevoegd, is door de Afdeling ongezien aan hem geretourneerd.
Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting. Daarop heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
2.1. Voor het van belang zijnde wettelijk kader wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2001 als voormeld.
2.2. In rechtsoverweging 2.3.1. van de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2001 heeft de Afdeling - voorzover hier van belang - het volgende overwogen:
”Appellant heeft aangegeven met een apparaat, een spelingdetector, trek- en drukkrachten op de desbetreffende stuurkogels te hebben uitgeoefend. Daarin heeft hij geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de deugdelijkheid van de stuurkogels, in welk geval de kogels nader onderzocht hadden moeten worden. Vervolgens heeft hij het desbetreffende voertuig ook wat betreft dit aspect goedgekeurd. Van de zijde van de Directeur is gesteld dat tijdens de steekproef wel twijfel bestond, dat vervolgens is gemeten en dat teveel speling werd geconstateerd, hetgeen een grond voor afkeuring opleverde. Bij de herkeuring op grond van artikel 90 van de WVW 1994 werd dit meetresultaat bevestigd. Ter zitting is naar voren gekomen dat deze meting heeft plaatsgevonden met een tang, als instrument om de kogel in te drukken. Dat dit een geschikte wijze van meten is, is niet komen vast te staan. Voorts is onvoldoende duidelijk geworden wat het daarbij gehanteerde referentiekader is geweest en waarop dat was gebaseerd. Het steekproefcontrolerapport biedt terzake geen uitsluitsel en van de herkeuring - die uiteindelijk doorslaggevend is geweest voor de afkeuring en voor het aantal cusumpunten en daarmee voor het opleggen van de hier aan de orde zijnde sanctie van intrekking van de erkenningsbevoegdheid voor de duur van twaalf weken - is geen schriftelijk verslag voorhanden. Aldus kan niet worden gecontroleerd of de procedure op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Het resultaat van de herkeuring kan, in verband daarmee, niet zonder meer aan het sanctiebesluit ten grondslag worden gelegd. De beslissing op bezwaar berust in dit opzicht niet op een deugdelijke motivering. (…..). De Directeur dient een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, waarbij nader aandacht aan de meetmethode dient te worden gegeven en waarbij tevens aan de orde kan komen of de andere gronden voldoende draagkrachtig zijn om de sanctie te kunnen dragen, zoals van de zijde van de Directeur ter zitting is gesteld.”
2.3. In de beslissing op bezwaar van 7 mei 2001 heeft appellant onder meer overwogen dat blijkens de verklaringen van de steekproefcontroleur [naam] en de bedrijfsinspecteur [naam], die de herkeuring heeft uitgevoerd, de speling is gemeten met behulp van een waterpomptang en een schuifmaat. Een schuifmaat is daarvoor een geschikt meetmiddel. Zowel voor de steekproefcontroleur als de bedrijfsinspecteur gold als referentiekader 0 mm speling van fabriekswege. Dat, vermeerderd met 1 mm toegestane speling, geeft een maximale speling van 1 mm. Ook indien als referentiekader 3 mm speling, zoals [partij] stelt, zou zijn gebruikt, zouden twee van de vijf stuurkogels niet aan de minimale eis hebben voldaan. Appellant heeft voorts in de beslissing op bezwaar overwogen dat de meting c.q. beoordeling van de stuurkogels door de bedrijfsinspecteur tijdens de herkeuring conform de daarvoor geldende regelgeving is uitgevoerd en op het door [partij] opgemaakte keuringsrapport door de bedrijfsinspecteur is aangetekend, dat de afkeuring door de steekproefcontroleur terecht is, zodat de keuring op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Bij afweging van de betrokken belangen, het algemeen belang van de verkeersveiligheid tegenover het - bedrijfseconomisch belang - van [partij], gelet op de ernst van de overtreding en de eerdere waarschuwingen alsmede de afwezigheid van bijzondere feiten en omstandigheden acht appellant een sanctie van tijdelijke intrekking van de erkenning voor de periode van twaalf weken evenredig en gerechtvaardigd.
2.4. De rechtbank is - met name gelet op hetgeen door het hoofd Product Management van DAF Trucks NV in haar brief aan appellant van 17 januari 2001 over het afkeuren van DAF stuurkogels is vermeld - van oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden staande gehouden, dat de hier gehanteerde methode – de totale indrukking, inclusief de veerindrukweg, is speling – een geschikte wijze van meten is. De gehanteerde meetmethode is volgens de rechtbank dan ook in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grondslag om de onderhavige sanctie op te leggen.
2.5. De Afdeling heeft bij brief van 19 juni 2003 [naam] tot deskundige benoemd en hem gevraagd of een waterpomptang een gebruikelijk en geschikt hulpmiddel is om speling van een stuurkogel met veerelement zichtbaar te maken. In zijn verslag van 10 juli 2003 heeft de deskundige hierop geantwoord en geconcludeerd dat het beter is speling/slijtage zichtbaar te maken met behulp van een geschikt hulpmiddel als de waterpomptang dan speling/slijtage vast te stellen met de zogenaamde handmethode en daarna de speling/slijtage te schatten. Volgens de deskundige hebben [steekproefcontroleur] en [bedrijfsinspecteur] artikel 2.7.3., tweede lid, van de Regeling permanente eisen strikt toegepast. De Afdeling verenigt zich met het vorenstaande en maakt de conclusie van de deskundige tot de hare. Andere zienswijzen doen daaraan niet af.
2.6. Nu gezien het verslag van [deskundige] appellant zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de door [steekproefcontroleur] en [bedrijfsinspecteur] gehanteerde meetmethode een geschikte wijze van meten is, kan niet worden staande gehouden dat hun onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Voorts heeft appellant in zijn beslissing op bezwaar van 7 mei 2001 voldoende duidelijk gemaakt wat het bij de meting gehanteerde referentiekader is geweest en waarop dat was gebaseerd. Appellant heeft zich, nu uit de verklaringen van [steekproefcontroleur] en [bedrijfsinspecteur] in onderling verband en samenhang bezien blijkt dat de speling van de stuurkogels meer was dan wettelijk is toegestaan, in die beslissing terecht op het standpunt gesteld dat de geconstateerde speling in de stuurkogels te groot was om op basis van de keuringseisen tot goedkeuring van het betreffende voertuig over te gaan.
De rechtbank heeft bovenstaande miskend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. De Afdeling ziet aanleiding de zaak niet terug te wijzen maar zelf af te doen.
2.7. Appellant heeft met betrekking tot de sanctieoplegging aan [partij] het beleid gehanteerd dat is neergelegd in de zogenoemde toezichtbeleidsbrief van 15 augustus 1997. Daarin is een gedifferentieerd systeem van in ernst en gewicht oplopende overtredingen neergelegd met daaraan gekoppelde, in zwaarte oplopende sancties, waarbij in algemene zin reeds rekening is gehouden met de bedrijfseconomische belangen van de erkenninghouders. Dit beleid is niet onredelijk, zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen.
Met betrekking tot het besluit van 7 mei 2001 stelt de Afdeling vast dat de opgelegde sanctie in overeenstemming is met het hiervoor bedoelde beleid. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden aan de zijde van [partij] die appellant noopten in afwijking van zijn beleid te beslissen.
Gelet op het vorenoverwogene wordt de opgelegde maatregel niet onevenredig geoordeeld in verhouding tot de ernst van de overtreding.
2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep bij de rechtbank ongegrond verklaren.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Roermond van 2 augustus 2002, 01 / 506 WET K1;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2003