200301860/1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 11 februari 2003 in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Financiën.
Bij besluit van 3 oktober 2001 heeft het hoofd van de eenheid particulieren/ondernemingen van de belastingdienst te Gouda appellant bericht dat een deel van de door hem bij brief van 22 augustus 2001 gevraagde informatie niet aanwezig is en dat zijn verzoek om informatie met betrekking tot de controle-opdracht wordt afgewezen.
Bij besluit van 9 november 2001 heeft het hoofd van de eenheid namens de Staatssecretaris van Financiën (hierna: de staatssecretaris) het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 februari 2003, verzonden op 13 februari 2003, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 mei 2003 heeft de staatssecretaris van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2003, waar appellant in persoon en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.Th.W. van Ravenstein, werkzaam bij het ministerie en mr. R.A. Otto, werkzaam bij de Belastingdienst Haaglanden, kantoor Gouda, zijn verschenen.
2.1. Appellant heeft inzage gevraagd in zijn eigen fiscale dossier, omdat hij van mening is dat de belastingdienst jegens hem onzorgvuldig en onjuist heeft gehandeld, onder meer door het gebruik van incomplete betalingsoverzichten, het op grond daarvan leggen van beslagen en door het vergaren van informatie bij derden zonder appellant daarover te informeren. Appellant meent dat van deze handelingen verslagen hadden moeten worden gemaakt, welke hij wenst in te zien. Meer in het bijzonder vraagt hij inzage van de invorderingsdossiers over de jaren 1993 tot en met 1997 en over 1999. De afwijzing door de staatssecretaris van het verzoek om een kopie van de controle-opdracht wordt door appellant in hoger beroep niet langer bestreden.
2.2. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat appellant alle invorderingsdossiers die over hem zijn opgemaakt heeft kunnen inzien op 19 en 25 september 2001. Voor het overige kon aan appellants verzoek om informatie door de staatssecretaris niet worden voldaan omdat de door hem gevraagde verslagen niet bestaan.
2.3. Evenals de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er meer dossierstukken zouden moeten zijn dan hij heeft ingezien.
2.4. Appellant heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan tegenstrijdige beweringen van de staatssecretaris inzake de invorderingsdossiers die over appellant voorhanden zijn. Zo heeft de staatssecretaris in de primaire beslissing verklaard dat er kennelijk geen invorderingsdossiers over de jaren 1993 tot en met 1997 zijn, terwijl hij later in de procedure erop heeft gewezen dat appellant de invorderingsdossiers over de jaren 1995 en 1996 heeft kunnen inzien.
Naar het oordeel van de Afdeling is van tegenstrijdige beweringen van de kant van de staatssecretaris niet gebleken. De staatssecretaris heeft ter zitting verklaard dat het invorderingsdossier dat in 1999 is aangelegd, ook betrekking heeft op de in 1995 en 1996 opgelegde aanslagen en dat dat dossier tevens alle gegevens bevat die verband houden met de beslaglegging. In zoverre is daardoor bij appellant mogelijk verwarring ontstaan. Appellant heeft het dossier 1999 in volle omvang kunnen inzien.
Gelet op het voorgaande is ook in het verhandelde ter zitting in hoger beroep geen aanknopingspunt te vinden voor het oordeel dat aan de juistheid van deze verklaringen van de staatssecretaris moet worden getwijfeld.
2.5. De rechtbank heeft terecht in het betoog van appellant dat de door de staatssecretaris verstrekte betalingsoverzichten incompleet zouden zijn, geen aanleiding gezien de beslissing op bezwaar te vernietigen. Het is aan appellant met bankafschriften aan te tonen op welke punten die overzichten niet volledig zouden zijn.
2.6. Het hoger beroep is derhalve ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Haverkamp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2003