ECLI:NL:RVS:2003:AM2452

Raad van State

Datum uitspraak
22 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200302234/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Kosto
  • A.L.P. van Os-Ravesloot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke goedkeuring bestemmingsplan Lunteren Noord-Oost

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van een bestemmingsplan door de gemeenteraad van Ede, vastgesteld op 3 oktober 2002, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. Het betreft de partiële herziening van het bestemmingsplan "Lunteren Noord-Oost, omgeving [locatie 1]/[locatie 2]". De gemeenteraad heeft goedkeuring onthouden aan het plan voor de bouw van een woning op het perceel [locatie 2], wat door de appellanten wordt betwist. Appellant sub 1, eigenaar van het perceel, en appellant sub 2 hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de gedeputeerde staten van Gelderland van 21 januari 2003, waarin goedkeuring aan het bestemmingsplan werd onthouden. De appellanten stellen dat het perceel binnen het stedelijk gebied ligt en dat de ruimtelijke kwaliteit zou verbeteren door nieuwbouw.

De Raad van State heeft de zaak op 22 september 2003 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat de gemeenteraad ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" op het perceel [locatie 2]. De Afdeling stelt vast dat het plangebied geheel binnen de aanduiding 'woonfunctie' valt volgens het streekplan, en dat het besluit van verweerder in strijd is met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepen van de appellanten zijn gegrond, en het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van appellant sub 1, terwijl voor appellant sub 2 geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De provincie Gelderland dient de griffierechten aan beide appellanten te vergoeden.

Uitspraak

200302234/1.
Datum uitspraak: 22 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de gemeenteraad van Ede,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2002 heeft de gemeenteraad van Ede, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20 juli 2002, vastgesteld de partiële herziening van het bestemmingsplan “Lunteren Noord-Oost, omgeving [locatie 1]/[locatie 2]".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 21 januari 2003, nr. RE2002.104647, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 2 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2003, en appellant sub 2 bij brief van 4 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 7 april 2003, beroep ingesteld. Appellant sub 1 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 30 mei 2003.
Bij brief van 10 juni 2003 heeft verweerder aangegeven dat de beroepschriften hem geen aanleiding geven voor het indienen van een verweerschrift.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2003, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door mr. A.P.J. Blokland, advocaat te Ede, appellant sub 2, vertegenwoordigd door W. Hilbrink, ambtenaar der gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hen toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan maakt de bouw van een vrijstaande woning mogelijk op het perceel [locatie 2] te [plaats]. Voorts is aan de voormalige dienstwoning op het perceel [locatie 1] een woonbestemming toegekend overeenkomstig de huidige situatie.
Verweerder heeft bij zijn bestreden besluit goedkeuring onthouden aan het plan voorzover dat de bouw van een woning op het perceel [locatie 2] te [plaats] mogelijk maakt.
2.3. Appellanten hebben aangevoerd dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan voornoemd plandeel. Zij voeren daartoe aan dat, anders dan verweerder stelt, het perceel blijkens de streekplankaart binnen het stedelijk gebied ligt. Appellant sub 1, eigenaar van het perceel [locatie 2], wijst er voorts op dat het vorige plan ter plaatse nieuwbouw toeliet ten behoeve van bedrijfsmatige exploitatie en dat het voorste gedeelte van de bestaande bebouwing al ongeveer 25 jaar feitelijk wordt gebruikt als woning. Hij is van mening dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse ermee is gediend dat de huidige bebouwing wordt vervangen door een minder ruimtebeslag vergende woning. Appellant sub 2 is van mening dat sprake is van een kwalitatieve verbetering en een sanering van een ongewenste situatie. Onder deze omstandigheden is nieuwbouw van een woning ook op gronden aangeduid als landelijk gebied in het streekplan mogelijk. Voorts wijst hij er op dat het plan op dit punt in overeenstemming is met de structuurvisie Lunteren.
2.4. De gemeenteraad heeft aan het perceel [locatie 2] de bestemmingen “Woondoeleinden”, “Erf” en “Tuin” toegekend. Onder het vorige plan was aan de bedrijfshal op deze gronden de bestemming “Bedrijfsdoeleinden” met de subbestemming “Bw” toegekend, die naast het gebruik voor bedrijfsdoeleinden tevens gebruik voor wagenmakerijen mogelijk maakte. Aan het erf was de bestemming “Bw” met als nadere aanwijzing “zonder bebouwing” toegekend. De gemeenteraad acht de bestemmingswijziging noodzakelijk om eventuele toekomstige vestiging van bedrijvigheid op deze kwetsbare locatie te voorkomen. Voorts acht hij het plan in overeenstemming met de Structuurvisie Lunteren.
2.5. Verweerder heeft het plan in zoverre in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening. Hij heeft bij zijn toetsing in aanmerking genomen dat de bouw van een woning op het perceel [locatie 2] in strijd zou komen met zijn restrictieve beleid inzake woningbouw in het landelijk gebied. Voorts heeft verweerder van belang geacht dat aan het bestemmingsplan geen gebiedsperspectief ten grondslag ligt. De structuurvisie Lunteren kan niet als zodanig worden gezien, aldus verweerder.
2.5.1. Op de streekplankaart bij het Streekplan Gelderland 1996 (hierna: het streekplan) is de kern Lunteren aangeduid als ‘woonfunctie’ behorend tot het stedelijk gebied. Het gebied ten oosten van de kern Lunteren is aangeduid als ‘landelijk gebied C’, ‘essen en andere bouwlanden’ en als ‘strategisch actiegebied’. Ter zitting is onweersproken komen vast te staan, na vergelijking van de plankaart met de topografische kaart van het gebied en de streekplankaart, dat het plangebied geheel binnen de voornoemde aanduiding ‘woonfunctie’ valt. Het streekplanbeleid over verstedelijking is dan ook op dit plandeel van toepassing. Dit beleid sluit bebouwing op deze locatie niet uit. Het betoog van verweerder dat het plandeel volgens de streekplankaart weliswaar in het als ‘woonfunctie’ aangeduide gebied ligt maar omdat hier naar zijn mening sprake is van een grensgeval en in aanmerking nemend het indicatieve karakter van de streekplankaart, ervan moet worden uitgegaan dat het plandeel in het als landelijk gebied C aangeduide gebied ligt, overtuigt de Afdeling niet.
2.5.2. Voorzover verweerder het besluit tot onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden” op het perceel [locatie 2] heeft gebaseerd op het streekplanbeleid voor het landelijk gebied is de Afdeling van oordeel dat het besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
Uit het voorgaande volgt dat de overige bezwaren van appellanten geen bespreking meer behoeven.
2.5.3. De beroepen van appellanten sub 1 en sub 2 zijn gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd, voorzover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden” op het perceel [locatie 2].
2.6. Verweerder dient ten aanzien van appellant sub 1 op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van appellant sub 2 is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 21 januari 2003, nr. RE2002.104647, voorzover het de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" op het perceel [locatie 2] te [plaats] betreft;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland in de door appellant sub 1 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 685,56, waarvan een bedrag van € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Gelderland te worden betaald aan appellant sub 1;
IV. gelast dat de provincie Gelderland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (respectievelijk € 116,00 voor appellant sub 1 en € 232,00 voor appellant sub 2) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.P. van Os-Ravesloot, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Van Os-Ravesloot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2003
248.