200204699/1.
Datum uitspraak: 22 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Alkmaar van 10 juli 2002 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Anna Paulowna.
Bij besluit van 31 januari 2000 heeft de raad van de gemeente Anna Paulowna (hierna: de raad) een verzoek van appellant om vergoeding van schade, als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), afgewezen.
Bij besluit van 19 september 2000 hebben burgemeester en wethouders van Anna Paulowna, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften van 30 augustus 2000, het bij hen daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 18 december 2001 heeft de raad, onder verwijzing naar het voormelde advies, eveneens het door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juli 2002, verzonden op 16 juli 2002, heeft de rechtbank te Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 september 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 10 oktober 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellant. Een afschrift hiervan is aan de wederpartij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2003, waar appellant, in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door H.P.J. Tiebie, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49 van de WRO is de raad bevoegd te beslissen op een verzoeken om schadevergoeding als daar omschreven.
2.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bij brief van 31 oktober 2000 door appellant tegen het besluit van burgemeester en wethouders van 19 september 2000 ingestelde beroep geacht moet worden te zijn gericht tegen het besluit van de raad van 18 december 2001.
2.3. Appellant bestrijdt dit oordeel van de rechtbank terecht. Er bestaat geen grondslag om, zoals de rechtbank heeft gedaan, het tegen een besluit van burgemeester en wethouders gerichte beroep te behandelen als ware het gericht tegen een later besluit van de raad, waartegen appellant geen beroep heeft ingesteld. Ook het feit dat appellant inmiddels van het besluit van de raad kennis had genomen, kan hiertoe geen aanleiding geven. Appellant heeft zich integendeel bij brief van 18 april 2002 en ter zitting van de rechtbank uitdrukkelijk ertegen verzet het beroep aan te merken als ware het gericht tegen het besluit van de raad. Artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is in deze situatie niet van toepassing, aangezien deze bepaling uitsluitend het geval betreft waarin een nieuw besluit wordt genomen door hetzelfde bestuursorgaan. De aangevallen uitspraak kan derhalve niet in stand blijven.
2.4. De rechtbank heeft miskend dat zij uitspraak diende te doen inzake het beroep van appellant tegen het besluit van burgemeester en wethouders van 19 september 2000. Dit besluit betrof het door appellant bij burgemeester en wethouders ingediende bezwaarschrift. Blijkens hun voordracht aan de raad van 6 december 2001 zijn burgemeester en wethouders teruggekomen van hun besluit van 19 september 2000 en hebben zij het bij hen ingediende bezwaarschrift alsnog doorgezonden aan de raad als het terzake bevoegde orgaan. Hiermee hebben zij toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 6:15 van de Awb. Het feit dat voordien tegen de – onbevoegd – door burgemeester en wethouders genomen beslissing beroep was ingesteld bij de rechtbank staat daaraan niet in de weg. Nu hiermee het besluit van burgemeester en wethouders van 19 september 2000 was vervallen, had de rechtbank het door appellant ingestelde beroep niet-ontvankelijk dienen te verklaren.
2.5. Het hoger beroep is derhalve gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door appellant ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaren.
2.6. De gang van zaken is mede het gevolg van een – ook ten tijde van hun beslissing op het bezwaarschrift niet door burgemeester en wethouders onderkende – foutieve mededeling omtrent het indienen van bezwaar bij de mededeling van het besluit van de raad van 14 februari 2000. Mede gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding te bepalen dat het door appellant in beide instanties betaalde griffierecht en de door hem gemaakte proceskosten ten laste van de gemeente worden vergoed.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Alkmaar van 10 juli 2002, WET 00.1715;
III. verklaart het bij de rechtbank tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Anna Paulowna van 19 september 2000, AZ/PA/WRB0554, ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Anna Paulowna in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 234,74; het bedrag dient door de gemeente Anna Paulowna te worden betaald aan appellant;
V. gelast dat de gemeente Anna Paulowna aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 267,10) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2003