ECLI:NL:RVS:2003:AM2383

Raad van State

Datum uitspraak
22 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200204572/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake definitieve verwijdering van leerling van openbare basisschool

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank te Roermond van 1 juli 2002. De zaak betreft de definitieve verwijdering van de dochter van appellanten van de openbare basisschool in Heerlen. Bij besluit van 25 april 2000 heeft het afdelingshoofd Welzijn van de gemeente Heerlen aangekondigd dat de dochter van appellanten acht weken na deze datum definitief zou worden verwijderd, tenzij er een andere school of instelling zou worden gevonden. Appellanten maakten bezwaar tegen dit besluit, maar het college van burgemeester en wethouders verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft het beroep van appellanten gegrond verklaard en het college opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Appellanten hebben vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, specifiek tegen het oordeel van de rechtbank dat zij geen uitspraak kon doen over de door hen gevraagde schadevergoeding.

De Raad van State heeft de zaak op 3 juni 2003 behandeld. In de overwegingen werd ingegaan op de wettelijke bepalingen omtrent de toelating en verwijdering van leerlingen, zoals vastgelegd in de Wet op het primair onderwijs. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen uitspraak kon doen over de schadevergoeding, omdat de gestelde schade voortkwam uit het primaire besluit van 25 april 2000. Het hoger beroep van appellanten werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad concludeerde dat het college zich terecht op het standpunt had gesteld dat de verwijdering van de dochter rechtvaardig was, gezien de omstandigheden en het gedrag van de leerling. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200204572/1.
Datum uitspraak: 22 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Roermond van 1 juli 2002 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2000 heeft het afdelingshoofd Welzijn van de gemeente Heerlen, namens de directeur van de dienst WWS van die gemeente, aangekondigd de dochter van appellanten acht weken na die datum definitief te verwijderen van de openbare basisschool [naam school] te [plaats], tenzij gedurende die acht weken een andere school of instelling wordt gevonden waarnaar de dochter kan worden verwezen.
Bij besluit van 16 oktober 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (hierna: het college) het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 1 juli 2002, verzonden op 12 juli 2002, heeft de rechtbank te Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college binnen zes weken na verzending van de uitspraak, met in achtneming daarvan, een nieuw besluit neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 20 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank heeft het college bij besluit van 10 september 2002 het door appellanten tegen het besluit van 25 april 2000 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en hun verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Bij brief van 2 oktober 2002 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2003, waar appellanten in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.A. Franssen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO) - voorzover thans van belang - berust de beslissing over toelating en verwijdering van leerlingen bij het bevoegd gezag.
Ingevolge artikel 40, vijfde lid, hoort het bevoegd gezag, voordat wordt besloten tot verwijdering, de betrokken groepsleraar. Definitieve verwijdering van een leerling vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorggedragen dat een andere school, een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs bereid is de leerling toe te laten. Indien aantoonbaar gedurende 8 weken zonder succes is gezocht naar een zodanige school of instelling waarnaar kan worden verwezen, kan in afwijking van de vorige volzin tot definitieve verwijdering worden overgegaan.
2.2. Appellanten hebben uitsluitend hoger beroep ingesteld, voorzover de rechtbank heeft overwogen geen uitspraak te kunnen en zullen doen over de door hen in beroep gevraagde schadevergoeding.
2.2.1. Het betoog dat de rechtbank dit ten onrechte heeft overwogen, faalt echter. De rechtbank heeft immers geoordeeld dat het college het bezwaar van appellanten ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard - welk oordeel, gegeven de beperking van het hoger beroep van appellanten, thans niet aan de orde is - en het besluit van 16 oktober 2001 in verband daarmee vernietigd. Omdat de gestelde schade zou zijn veroorzaakt door het primaire besluit van 25 april 2000, was op het daartegen gemaakte bezwaar nadere besluitvorming vereist. Op de uitkomst daarvan kon de rechtbank niet vooruitlopen en derhalve heeft zij het op artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gebaseerde verzoek om schadevergoeding terecht niet ingewilligd.
2.2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voorzover aangevallen, te worden bevestigd.
2.3. Het besluit van 10 september 2002, waarbij het door appellanten gemaakte bezwaar tegen het besluit van 25 april 2000 ongegrond is verklaard en hun verzoek om schadevergoeding is afgewezen, moet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Awb, zodat het hoger beroep moet worden geacht mede tegen dit besluit te zijn gericht.
2.3.1. Gelet op de schriftelijke observaties en rapportages over de jaren 1998 tot en met 2000, zowel intern van leerkrachten, als extern van onder meer de “Arbo Management Groep” en “Wickraderheem; centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie”, is geen plaats voor het oordeel dat het college zich, in aanmerking genomen de belangen van leerkrachten, medeleerlingen en de dochter zelf, ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het gedrag van de dochter verwijdering van [naam school] rechtvaardigt.
Verder kan niet worden geoordeeld dat het college niet aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan. Gebleken is immers dat het college ervoor heeft zorg gedragen dat de dochter in de tweede helft van 2000 op de openbare basisschool [naam school] in [plaats] kon worden geplaatst en vanaf 2001 op de openbare basisschool [naam school] in [plaats]. Ofschoon de dochter, volgens een met instemming van appellanten ingestelde commissie van deskundigen en een psychotherapeut, op laatstgenoemde school vooruitgang boekte en gebaat zou zijn bij continuering van haar aanwezigheid aldaar, hebben appellanten hun dochter medio april 2001 niettemin eigener beweging op een school in Sittard geplaatst.
Nu het besluit van 10 september 2002 niet voor vernietiging in aanmerking komt en het daarbij gehandhaafde besluit tot definitieve verwijdering voor rechtmatig moet worden gehouden, heeft het college het verzoek van appellanten om vergoeding van materiële en immateriële schade terecht afgewezen.
2.3.2. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank te Roermond van 1 juli 2002, voorzover aangevallen;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 10 september 2002 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. J.G. Treffers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Schuurman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2003
282.