200301588/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Giessenlanden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Dordrecht van 24 januari 2003 in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
Bij besluit van 4 juli 1997 heeft appellant het verzoek van [verzoekers] tot toepassing van bestuursdwang ten aanzien van de door [partij] opgerichte kleinveestal op het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie [-], nummer [-], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel), afgewezen.
Bij brief van 18 november 1997 heeft appellant medegedeeld het door [verzoekers] daartegen gemaakte bezwaar niet verder in behandeling te zullen nemen.
Bij uitspraak van 4 juni 1999, heeft de rechtbank te Dordrecht (hierna: de rechtbank), voorzover thans van belang, het daartegen door [verzoekers] ingestelde beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van 18 november 1997 vernietigd.
Bij besluit van 31 januari 2000 heeft het appellant het door [verzoekers] tegen het besluit van 4 juli 1997 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 november 2000 heeft de rechtbank, voorzover thans van belang, het daartegen door [verzoekers] ingestelde beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van 31 januari 2000 vernietigd.
Bij besluit van 1 mei 2001 heeft appellant het door [verzoekers] tegen het besluit van bezwaar 4 juli 1997 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 januari 2003, verzonden op 31 januari 2003, heeft de rechtbank het daartegen door [verzoekers] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college binnen zes weken na dagtekening van verzending van de uitspraak van de rechtbank met inachtneming van het in die uitspraak gestelde een nieuw besluit neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 12 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 mei 2003 heeft [verzoeker] een memorie van antwoord ingediend.
Bij brief van 15 augustus 2003 heeft appellant nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door R.G. Degenaar, advocaat te Gorinchem, en J. de Kreij, en E.A. Schep, wethouder respectievelijk ambtenaar van de gemeente, en [verzoekers] in persoon en , bijgestaan respectievelijk vertegenwoordigd door mr. A.R. van Roo, advocaat te Nieuwegein, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
2.2. Op 3 augustus 1995 heeft appellant aan [partij] bouwvergunning verleend voor het oprichten op het perceel van een kleinveestal met hooi- en stro-opslag. Onder de kleinveestal is door [partij] een gierkelder gerealiseerd met een inhoud van 3 m3. Omdat de stal aan één zijde 3 meter is ingekort, is de kelder gedeeltelijk buiten de stal komen te liggen en afgedekt met een betonnen plaat.
Niet in geschil is dat de kleinveestal en de gierkelder in afwijking van de verleende bouwvergunning zijn gerealiseerd. Het college is derhalve bevoegd terzake handhavend op te treden.
2.3. Alleen in bijzondere gevallen kan een bestuursorgaan afzien van handhavend optreden tegen een illegale situatie.
2.4. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan van handhavend optreden kon worden afgezien. Daartoe wordt aangevoerd dat het verwijderen van de gierkelder tot aanzienlijke schade aan de kleinveestal zal leiden en dat deze kelder slechts van geringe omvang is en volledig aan het zicht is onttrokken.
2.5. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant niet heeft aangetoond dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van handhavend optreden kan worden afgezien. De omstandigheid dat de gierkelder een geringe omvang heeft en volledig aan het zicht is onttrokken kan daar niet aan afdoen, temeer omdat - naar ook niet in geschil is – zowel de gierkelder als de kleinveestal, waarvan de gierkelder deel uitmaakt, in afwijking van de verleende bouwvergunning zijn gebouwd. Dat verwijdering van de gierkelder schade aan de stal tot gevolg zal hebben, kan ook niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid in vorenbedoelde zin, nu deze schade het gevolg is van handelen in strijd met wettelijke voorschriften.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Giessenlanden in de door [verzoekers] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Giessenlanden aan hen te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2003