200301534/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2003.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Floré Westland B.V. , gevestigd te Honselersdijk,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Den Haag van 24 januari 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Naaldwijk.
Bij besluit van 30 maart 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Naaldwijk (hierna: het college) appellante onder oplegging van een dwangsom gelast om het bouwwerk op het perceel sectie B, nummer 2746, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) in overeenstemming te brengen met de daarvoor verleende bouwvergunning.
Bij besluit van 6 september 2001 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 januari 2003, verzonden op 27 januari 2003, heeft de rechtbank te Den Haag (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 10 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 12 juni 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. drs B.J.P.M. Zwinkels, advocaat te Honselersdijk en het college, vertegenwoordigd door mr. E.M. Scholten, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het college heeft appellante gelast om de in afwijking van de op
13 oktober 1998 verleende bouwvergunning geplaatste scheidingswand tussen de kweekruimte en de handelsruimte te verwijderen of te verplaatsen zoals aangegeven op de tekeningen behorende bij de vergunning, en om het dek tussen as D en E van hard glas te voorzien als aangegeven in de tekening behorende bij de vergunning, in plaats van plaatmateriaal van weinig tot geen lichtdoorlatend materiaal.
2.2. Het perceel is ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied” van de gemeente Naaldwijk (hierna: het bestemmingsplan) bestemd voor “Agrarische doeleinden, glastuinbouw”. Ingevolge artikel 7 van de planvoorschriften zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf uitsluitend in de vorm van het glastuinbouwbedrijf.
2.3. Niet in geschil is dat de plaatsing van de in geding zijnde scheidingswand en het gebruikte materiaal van het dek in strijd is met de bij de op 13 oktober 1998 verleende bouwvergunning behorende tekeningen.
Anders dan appellante meent, kan de plaatsing van de in geding zijnde scheidingswand niet aangemerkt worden als een verandering van niet-ingrijpende aard als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onder e, van de Woningwet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat door de plaatsing van de scheidingswand, de handelsruimte ten koste van de kweekruimte aanzienlijk is uitgebreid. Gelet op de ontstane - van de bouwvergunning afwijkende - verhouding tussen voornoemde ruimtes, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat niet staande kan worden gehouden dat de activiteiten van appellante primair op de teelt zijn gericht en dat de handelsactiviteiten slechts van ondergeschikte betekenis zijn. Mitsdien is het bestaande, niet-wederrechtelijke, gebruik gewijzigd in een wederrechtelijk gebruik en is derhalve geen sprake van een verandering van niet-ingrijpende aard, waarvoor geen bouwvergunning is vereist.
Het college was ter zake derhalve bevoegd tot handhavend optreden.
2.4. Indien sprake is van een illegale situatie, kan het bestuursorgaan alleen in bijzondere gevallen afzien van handhavend optreden. Van een bijzonder geval is niet gebleken.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen sprake is van concreet zicht op legalisering. Door de afwijking van de bouwvergunning is de oppervlakte van de handelsruimte zodanig vergroot dat deze niet meer is aan te merken als een bij de kwekerijruimte behorende verwerkingsruimte.
De enkele omstandigheid dat appellante ten tijde van de behandeling van het bezwaarschrift voornemens was de productieactiviteiten in de toekomst uit te breiden, als gevolg waarvan haars inziens sprake zou zijn van een binnen de bestemming passende verhouding in oppervlakte tussen kweekruimte en handelsruimte, biedt geen grondslag om concreet zicht op legalisering aan te nemen. De stelling van appellante dat de weigering van het college medewerking te verlenen aan legalisering onterecht is, maakt dit niet anders.
Ten slotte kan het betoog van appellante dat sprake is van een bijzonder geval vanwege het bestaan van onvoorziene omstandigheden, als gevolg waarvan appellante zich tijdens de bouw gedwongen zag af te wijken van de bouwvergunning, evenmin slagen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de door appellante genoemde omstandigheden niet het bouwen in afwijking van de verleende, en onherroepelijk geworden, bouwvergunning rechtvaardigt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2003.