ECLI:NL:RVS:2003:AL8902

Raad van State

Datum uitspraak
7 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305567/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • M.L.D. Trippert-van Gemeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor composteren van groenafval

In deze zaak heeft de Raad van State op 7 oktober 2003 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van bestuursrecht. Verzoekster, gevestigd te [plaats], had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, dat op 13 augustus 2003 een last onder dwangsom had opgelegd. Dit besluit was genomen omdat verzoekster de vergunde hoeveelheid te composteren groenafval, zoals vastgelegd in een eerder besluit van 15 oktober 1996, had overschreden.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 15 september 2003. Tijdens deze zitting waren zowel verzoekster, vertegenwoordigd door ir. H.H. Hoven en J. Vliegenthart, als verweerder, vertegenwoordigd door mr. K.D. van Oostveen en ing. A.M.M.W. Wijns, aanwezig. Verzoekster voerde aan dat verweerder niet in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om een last onder dwangsom op te leggen, omdat er binnen afzienbare tijd een milieuvergunning verleend kon worden.

De Voorzitter overwoog echter dat het niet in geschil was dat verzoekster meer groenafval composteerde dan was vergund. Bovendien was er geen verwachting dat de illegale situatie op korte termijn door vergunningverlening zou worden beëindigd. De Voorzitter concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het opleggen van de last onder dwangsom af te zien.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 oktober 2003.

Uitspraak

200305567/1.
Datum uitspraak: 7 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 augustus 2003 heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd vanwege het overschrijden van de bij het besluit van 15 oktober 1996 vergunde hoeveelheid te composteren groenafval op het perceel [locatie] te [plaats].
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 20 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2003, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 september 2003, waar verzoekster, vertegenwoordigd door ir. H.H. Hoven en J. Vliegenthart, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. K.D. van Oostveen en ing. A.M.M.W. Wijns, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Verzoekster voert aan dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom gebruik heeft kunnen maken. Daartoe voert zij onder meer aan dat binnen afzienbare tijd de benodigde milieuvergunning verleend kan worden.
2.1.1. Niet in geschil is dat verzoekster meer groenafval composteert dan haar bij besluit van 15 mei 1996 is vergund, zodat verweerder bevoegd was een last onder dwangsom op te leggen.
2.1.2. Ten aanzien van de vraag of verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, overweegt de Voorzitter als volgt.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is niet te verwachten dat de illegale situatie op korte termijn door vergunningverlening zal worden beëindigd. Ook verder ziet de Voorzitter geen grond voor het oordeel dat sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat verweerder na afweging van de betrokken belangen had moeten afzien van het opleggen van een last onder dwangsom.
2.2. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek af te wijzen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.D. Trippert-van Gemeren, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Trippert-van Gemeren
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2003
289.