200304795/2.
Datum uitspraak: 7 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
verweerder.
Bij besluit van 20 februari 2002, kenmerk TRCO/496/HTK, heeft de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans: de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) op grond van artikel 12 van de Natuurbeschermingswet vergunning verleend voor het uitvoeren van saneringswerkzaamheden rond de woning en de bunkers op het perceel [locatie] te [plaats] en vergunning geweigerd voor het uitvoeren van saneringswerkzaamheden op de helling achter voornoemde woning.
Tegen dit besluit is door [belanghebbenden] te [plaats] bij brief van 5 april 2002 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 21 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2003, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht de opschortende werking van het bezwaarschrift op te heffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 september 2003, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. ing. H.D. Strookman en
mr. M. Nagel, ambtenaren van het ministerie, is verschenen.
Verzoekers zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in een bodemprocedure.
2.2. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet, voor zover hier van belang, wordt de werking van een besluit tot verlening van een vergunning voor het verrichten van handelingen in een beschermd natuurmonument opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. De opschortende werking van artikel 19, tweede lid, is, voor zover hier van belang, eveneens van toepassing op het indienen van een bezwaarschrift.
2.3. De Voorzitter stelt vast dat verweerder bij besluit van 5 september 2003, kenmerk TRCJZ/2003/8043, op de bezwaren van belanghebbenden heeft beslist en deze ongegrond heeft verklaard. Gelet hierop gaat van het bezwaarschrift van belanghebbenden niet langer opschortende werking uit. De werking van het besluit is echter nog opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
In artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is, voorzover hier van belang, bepaald dat, indien een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan nadat bezwaar is gemaakt en op dit bezwaar wordt beslist voordat de zitting heeft plaatsgevonden, verzoeker in de gelegenheid wordt gesteld beroep in te stellen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep. Verzoekers hebben bij brief van 21 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2003, beroep ingesteld tegen de weigering om te beslissen op het bezwaarschrift. Aldus gaat de Voorzitter er van uit dat het ingediende verzoek kan worden gelijkgesteld met een verzoek, gedaan hangende het beroep.
2.4. Verzoekers beogen met hun verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht opheffing van de opschortende werking van het door belanghebbenden bij verweerder ingediende bezwaarschrift ten aanzien van verweerders besluit van 20 februari 2002. Dit besluit strekt er enerzijds toe, dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college), onder voorwaarden, de sanering kunnen uitvoeren van de grond rondom het woonhuis en nabij twee bunkers op het perceel [locatie] te [plaats]. Anderzijds strekt het besluit ertoe dat het college de sanering van de helling achter de woning niet kan uitvoeren. Verzoekers benadrukken dat het bezwaarschrift van belanghebbenden zich uitsluitend op genoemd besluit richt, voor zover dit inhoudt de weigering vergunning te verlenen voor de saneringswerkzaamheden op de helling achter de woning.
Bij fax van 25 september 2003 heeft de gemachtigde van verzoekers gevraagd het verzoek tevens gericht te achten op het opheffen van de opschortende werking van een door belanghebbenden aangekondigd beroepschrift tegen het besluit van verweerder van 5 september 2003.
2.5. Uit de stukken blijkt dat op het perceel [locatie] te [plaats] een urgent geval van ernstige bodemverontreiniging is vastgesteld.
De Voorzitter constateert dat het door belanghebbenden ingediende bezwaarschrift uitsluitend bezwaren behelst tegen de weigering vergunning te verlenen voor sanering van de helling achter de woning en dat ook overigens geen bezwaren zijn ingediend tegen de verleende vergunning. Ter zitting is voorts gebleken dat verweerder geen bezwaren heeft tegen het uitvoeren van het deel van het saneringsplan, waarvoor vergunning is verleend, aangezien hierdoor geen belangen worden geschaad die de wet beoogt te beschermen.
2.6. Gelet op het vorenstaande en gelet op hetgeen overigens in de stukken en ter zitting is aangevoerd, ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat van de verleende vergunning, voor zover betrekking hebbend op bodemsanering rondom de woning en de bunkers, geen gebruik mag worden gemaakt.
2.7. De Voorzitter ziet gezien het voorgaande aanleiding de gevraagde voorlopige voorziening te treffen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
treft de voorlopige voorziening dat de opschortende werking van de beroepstermijn van het besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 5 september 2003, kenmerk TRCJZ/2003/8043, alsmede de opschortende werking van het daartegen ingediende, respectievelijk nog in te dienen beroepschrift wordt opgeheven.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2003