ECLI:NL:RVS:2003:AL7710

Raad van State

Datum uitspraak
8 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303812/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • C. Taal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot nadere eisen voor inrichting van hockeyclub en de gevolgen van niet-uitnodigen van belanghebbenden voor hoorzitting

In deze zaak heeft de Raad van State op 8 oktober 2003 uitspraak gedaan over een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda, waarbij nadere eisen zijn gesteld aan de inrichting van de Vereniging Bredase en Nieuwginnikense Mixed Hockey Club Zwart Wit (HC Zwart Wit). Het besluit, genomen op 12 december 2002, was gebaseerd op artikel 5 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. Appellanten, omwonenden van de hockeyclub, voerden aan dat zij ten onrechte niet waren uitgenodigd voor de hoorzitting waarin het bezwaarschrift van HC Zwart Wit werd behandeld. Zij stelden dat dit gebrek in de procedure aanleiding gaf om het besluit te vernietigen.

De Raad van State oordeelde dat de appellanten inderdaad niet waren uitgenodigd voor de hoorzitting, wat in strijd was met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Echter, de Raad overwoog dat de nadere eisen die aan HC Zwart Wit waren opgelegd, met betrekking tot geluid- en lichthinder, gunstig waren voor de appellanten. De geluidshinder was door deze eisen lager dan zonder deze eisen zou zijn toegestaan. Bovendien was HC Zwart Wit opgedragen om binnen twee maanden een lichtonderzoek uit te voeren om de lichthinder te beperken.

Gezien deze omstandigheden concludeerde de Raad van State dat het gebrek in de procedure, namelijk het niet uitnodigen van de appellanten, kon worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de appellanten niet in hun belangen waren geschaad. Het beroep van de appellanten werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van de procedurele rechten van belanghebbenden, maar ook de mogelijkheid om procedurele gebreken te negeren als de materiële belangen niet zijn geschaad.

Uitspraak

200303812/1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2002, kenmerk RME 200217504, heeft verweerder met toepassing van artikel 5 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit), nadere eisen gesteld met betrekking tot de inrichting van de Vereniging Bredase en Nieuwginnikense Mixed Hockey Club Zwart Wit (hierna: HC Zwart Wit), met betrekking tot haar inrichting op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 21 mei 2003, kenmerk 1.2003.0028.003, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het hiertegen door HC Zwart Wit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 12 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 13 juni 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 1 juli 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2003, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. M.P. Wolf, advocaat te Breda,
en verweerder, vertegenwoordigd door mr.J.A.A.M. Brouwers en mr. M. van Dongen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten, allen omwonenden van de inrichting van HC Zwart Wit, hebben aangevoerd dat zij ten onrechte geen uitnodiging hebben ontvangen voor de hoorzitting waarin het bezwaarschrift van HC Zwart Wit werd behandeld. Zij zijn van mening dat het bestreden besluit daarom dient te worden vernietigd.
2.2. Verweerder heeft erkend dat appellanten ten onrechte geen uitnodiging hebben ontvangen. Volgens verweerder zijn appellanten hierdoor echter niet in hun belangen geschaad. Daartoe overweegt hij dat bij besluit van 12 december 2002 aan HC Zwart Wit nadere eisen zijn opgelegd, waarbij wat betreft geluidhinder voor het equivalente geluidniveau grenswaarden zijn opgelegd die lager zijn dan op grond van het Besluit is toegestaan en voorts aan HC Zwart Wit wordt opgedragen binnen 2 maanden een lichtonderzoek over te leggen met maatregelen die mogelijk zijn om de huidige lichthinder te beperken. Nu bij de nadere eisen aan HC Zwart Wit strengere normen worden opgelegd met betrekking tot geluid- en lichthinder en deze nadere eisen bij het bestreden besluit zijn gehandhaafd, zijn appellanten niet in hun belangen geschaad en kan dit gebrek worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, aldus verweerder.
2.3. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht stelt een bestuursorgaan, voordat het op een bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Ingevolge artikel 7:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht stelt het bestuursorgaan daarvan in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift op de hoogte alsmede de belanghebbenden die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
Ingevolge artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een vormvoorschrift, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist, in stand worden gelaten indien blijkt dat de belanghebbenden daardoor niet zijn geschaad.
2.4. De Afdeling stelt vast dat appellanten bij brief van 29 januari 2002 bij verweerder zienswijzen hebben ingediend tegen zijn voornemen om aan HC Zwart Wit ingevolge het Besluit nadere eisen op te leggen. Blijkens de stukken heeft op 2 april 2003 een hoorzitting plaatsgevonden waarin het bezwaar van HC Zwart Wit tegen de aan haar opgelegde nadere eisen werd behandeld. Tussen partijen is niet in geschil dat appellanten niet zijn uitgenodigd om op deze hoorzitting te verschijnen. Gelet hierop is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De Afdeling stelt evenwel vast dat verweerder bij het bestreden besluit het bezwaarschrift van HC Zwart Wit ongegrond heeft verklaard en de bij besluit van 12 december 2002 aan HC Zwart Wit opgelegde nadere eisen heeft gehandhaafd. De Afdeling overweegt dat op grond van deze nadere eisen de vanuit de inrichting van HC Zwart Wit afkomstige geluidhinder lager is dan het geval zou zijn zonder deze nadere eisen. Voorts is aan HC Zwart Wit met de nadere eisen opgedragen binnen twee maanden aan verweerder een lichtonderzoek over te leggen met maatregelen die mogelijk zijn om de bestaande lichthinder te beperken. Naar het oordeel van de Afdeling hebben de bij het besluit van 12 december 2002 opgelegde nadere eisen uitsluitend gunstige gevolgen voor appellanten. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat het aan het besluit klevende gebrek dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten appellanten uit te nodigen voor de hoorzitting van 2 april 2003, kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Taal
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2003
325.