ECLI:NL:RVS:2003:AL7700

Raad van State

Datum uitspraak
8 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200302672/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Kosto
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
  • J.G.C. Wiebenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring van een uitwerkingsplan voor de bouw van woningen in Leidschenveen

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het uitwerkingsplan "Uitwerkingsplan Leidschenveen Hoven A" door de gemeenteraad van Leidschendam, thans Den Haag. De gemeenteraad heeft op 3 december 2001 dit plan vastgesteld, waarna het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland op 4 maart 2003 goedkeuring verleende. Appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak werd behandeld op 1 september 2003.

De appellanten betogen dat de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" en de aanduiding "W(s)5" onterecht is, omdat dit leidt tot woonbebouwing met vijf bouwlagen, wat hun woongenot zou aantasten. Ze stellen dat de vrijstellingsbevoegdheid, die in het bestemmingsplan is opgenomen, niet correct is toegepast. De gemeenteraad verdedigt de goedkeuring door te stellen dat er geen reden is om aan te nemen dat het plan het woongenot van de appellanten zal schaden.

De Raad van State oordeelt dat de goedkeuring van het plandeel in strijd is met de Wet op de Ruimtelijke Ordening, omdat de vrijstellingsbevoegdheid niet correct is toegepast. De Afdeling bestuursrechtspraak verklaart de beroepen gegrond en vernietigt het besluit van de gedeputeerde staten van Zuid-Holland. De Raad van State onthoudt goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" en de aanduiding "W(s)5". De uitspraak wordt gedaan in naam der Koningin en de provincie Zuid-Holland wordt gelast het griffierecht aan de appellanten te vergoeden.

Uitspraak

200302672/1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2003.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1],
2. [appellant sub 2],
3. [appellanten sub 3],
allen wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2001 heeft de gemeenteraad van Leidschendam, thans de gemeenteraad van Den Haag (hierna: de gemeenteraad), het uitwerkingsplan “Uitwerkingsplan Leidschenveen Hoven A” vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 4 maart 2003, kenmerk DRM/ARB/02/14263A, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 25 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2003, appellant sub 2 bij brief van 28 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2003, en appellanten sub 3 bij brief van 28 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2003, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2003, waar appellant sub 1, in persoon, appellanten sub 3, in de persoon van [een van de appellanten], en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J.C. Wassens, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar namens het college van burgemeester en wethouders drs. M. Houtman, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de wet), voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de wet in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan voorziet in uitwerking van het bestemmingsplan “Leidschenveen”. Beoogd wordt de bouw van 347 woningen mogelijk te maken in het gebied “Hoven A”.
2.3. Appellanten keren zich ertegen dat verweerder goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden” en de aanduiding “W(s)5”, aangezien daarmee wordt voorzien in woonbebouwing met vijf bouwlagen. Naar hun mening brengt een vijfde bouwlaag een aantasting van het woongenot mee. In dit verband betogen zij dat ten onrechte toepassing is gegeven aan de in artikel 17, eerste lid, onder I, sub c, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Leidschenveen” opgenomen vrijstellingsbevoegdheid. Appellanten betogen verder dat in het uitwerkingsplan te weinig parkeerplaatsen zijn voorzien in verhouding tot het aantal woningen aan de Nautilussingel.
2.4. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat ten behoeve van de vijfde bouwlaag terecht toepassing is gegeven aan de in geding zijnde vrijstellingsmogelijkheid. Naar zijn mening behoeft niet te worden gevreesd dat het plan leidt tot aantasting van het woongenot van appellanten.
2.5. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan goedgekeurd. Hij heeft ingestemd met de bij het besluit van de gemeenteraad gegeven reactie op de zienswijzen.
2.6. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Leidschenveen”, voorzover hier van belang, moet de gemeenteraad, overeenkomstig artikel 11 van de wet en met inachtneming van de op kaart 1 van dat plan aangegeven uitwerkingsnormen, de bestemming “Woongebied” uitwerken. Ingevolge de op kaart 1 aangegeven uitwerkingsnormen bedraagt het aantal bouwlagen voor het aan de orde zijnde gebied maximaal vier.
2.6.1. Het standpunt van verweerder dat een vijfde bouwlaag gelet op de in artikel 17, eerste lid, onder I, sub c, van de voorschriften van het bestemmingsplan opgenomen vrijstellingsbevoegdheid is toegestaan, kan niet worden gevolgd. Met deze bevoegdheid wordt voor incidentele gevallen voorzien in de mogelijkheid dat het college van burgemeester en wethouders, ten behoeve van een extra bouwlaag, vrijstelling verleent van het ingevolge het bestemmingsplan toegestane maximum aantal bouwlagen. Deze vrijstellingsbevoegdheid maakt voorts geen deel uit van de in het bestemmingsplan opgenomen uitwerkingsregels. Het geven van toepassing aan de vrijstellingsbevoegdheid ten behoeve van de voorgestane uitwerking van het bestemmingsplan strekt tot aanpassing van de in het bestemmingsplan opgenomen uitwerkingsregels, zonder dat de daartoe geëigende procedure - die van herziening van het bestemmingsplan - wordt doorlopen.
2.6.2. Gelet op het vorenstaande is het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden” en de aanduiding “W(s)5” in strijd met artikel 11, eerste lid, van de wet. Door het plandeel niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan voornoemd plandeel, dient te worden vernietigd.
Uit het voorgaande volgt dat er rechtens nog maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet goedkeuring te onthouden aan het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden” en de aanduiding “W(s)5”.
De beroepen behoeven gelet op het vorenstaande voor het overige geen bespreking.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 4 maart 2003, DRM/ARB/02/14263A, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden” en de aanduiding “W(s)5”;
III. onthoudt goedkeuring aan het onder II. vermelde plandeel;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd;
V. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00 voor [appellant sub 1], € 116,00 voor [appellant sub 2] en € 116,00 voor [appellanten sub 3]. vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2003.
176-275.