200301036/1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 28 mei 2002 heeft de gemeenteraad van Steenwijk, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 mei 2002, het bestemmingsplan "Woldmeenthe, 1e herziening" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 17 december 2002, kenmerk RWB/2002/1831, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 17 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 25 april 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2003, waar appellant in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door T. Drint, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Steenwijkerland, vertegenwoordigd door J. Mulder, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan heeft betrekking op een gedeelte van de in aanbouw zijnde wijk Woldmeenthe. Het plan voorziet in een wijziging van de bebouwingsgrenzen en de bebouwingshoogte voor gronden met de bestemming “Meergezinshuizen” voor de bouw van drie woongebouwen en maakt tevens bebouwing ten behoeve van gemengde doeleinden en zakelijke dienstverlening mogelijk nabij de toegangsweg tot de wijk.
2.3. Appellant heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Meergezinshuizen” dat voorziet in een verhoging van de bouwhoogte tot 17 meter en aan het plandeel met de bestemming “Gemengde doeleinden” waaraan voorheen de bestemming “Groendoeleinden” was toegekend. Appellant doet een beroep op het geldende bestemmingsplan en stelt dat hij, gelet op de recente datum van vaststelling van dit plan, bij de aankoop van zijn woning ten onrechte niet op de hoogte is gebracht van de op handen zijnde ontwikkelingen. Appellant vreest voor een aantasting van zijn woongenot en privacy en voor een waardedaling van zijn woning.
2.4. De gemeenteraad is van mening dat een verhoging van de bouwhoogte voor de gronden binnen de bestemming “Meergezinshuizen”, gelet op de afstand tot aan de woning van appellant en de ligging daarvan, geen verslechtering van de woonsituatie van appellant teweeg brengt.
2.5. Verweerder heeft geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten. Verweerder sluit zich aan bij het standpunt van de gemeente en neemt daarbij in aanmerking dat de omgeving kan worden aangemerkt als stedelijk gebied.
2.6. Gelet op het verhandelde ter zitting acht de Afdeling aannemelijk dat appellant bij de aankoop van zijn woning niet adequaat is geïnformeerd over de op handen zijnde ontwikkelingen. Overigens is ter zitting niet komen vast te staan in welk stadium de procedure, teneinde deze ontwikkelingen mogelijk te maken, zich op dat moment bevond. De Afdeling ziet desondanks geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder hierin reden had moeten zien goedkeuring aan het plan te onthouden. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
2.7. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is de afstand van de woning van appellant tot de gronden met de bestemming “Gemengde doeleinden”, waarvoor in het plan een maximale bouwhoogte van 10 meter is voorgeschreven, ongeveer 75 meter.
Gelet op het verhandelde ter zitting stelt de Afdeling vast dat in het geldende bestemmingsplan “Woldmeenthe” in de bestemming “Groenvoorzieningen” was voorzien teneinde verontreinigde grond op te kunnen slaan. Toen deze opslag niet meer nodig was, is aan de betrokken gronden de bestemming “Gemengde doeleinden” toegekend om redenen van zorgvuldig ruimtegebruik.
De Afdeling overweegt dat verweerder in redelijkheid met deze nieuwe invulling van de betrokken gronden heeft kunnen instemmen, gelet op de gewijzigde planologische inzichten, de afstand van de woning van appellant tot deze gronden en het stedelijke karakter van de omgeving.
2.7.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is af te leiden dat de afstand van de woning van appellant tot de gronden met de bestemming “Meergezinshuizen”, waarvoor in het plan een maximale bouwhoogte is voorgeschreven van 17 meter, tenminste 35 meter is. Dit plandeel ligt ten oosten van de woning van appellant en zijn het uitzicht van de woning en tuin gericht op het noordoosten. Gelet hierop is het aannemelijk dat aantasting van het woongenot en de privacy van appellant zal optreden.
Er bestaat echter geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de keuze van de gemeenteraad, ondanks de nadelige gevolgen voor appellant, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat verweerder in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van de toekomstige bewoners van de meergezinshuizen bij een grote open ruimte tussen de drie woongebouwen. Verder neemt de Afdeling in aanmerking het stedelijke karakter van het gebied en de omstandigheid dat in het bestemmingsplan “Woldmeenthe” voor de gronden met de bestemming “Meergezinshuizen”, hoewel niet ten oosten van de woning van appellant, reeds was voorzien in hoogbouw van 20 meter.
2.7.2. Wat betreft de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van appellant, bestaat geen grond voor het oordeel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat verweerder hieraan in redelijkheid een doorslaggevend gewicht voor het onthouden van goedkeuring aan het plan had moeten toekennen.
2.8. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Soede
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2003