ECLI:NL:RVS:2003:AL7630

Raad van State

Datum uitspraak
8 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206864/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit tot oplegging van een dwangsom door het college van burgemeester en wethouders van Raalte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle van 12 november 2002. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Raalte, dat op 24 juni 2002 was genomen. Dit besluit hield in dat appellante onder oplegging van een dwangsom van € 4.000,00 per week, met een maximum van € 40.000,00, werd gelast om voor 1 september 2002 een strook grond aan de noordoostelijke zijde van haar perceel te ontruimen. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was, maar appellante ging in hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft op 8 oktober 2003 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vastgesteld dat het besluit van 24 juni 2002 een primair besluit betreft, waartegen eerst een bezwaarschrift ingediend had moeten worden voordat beroep kon worden ingesteld. De rechtbank had dit miskend. De Afdeling oordeelde dat de jurisprudentie over herhaalde handhavingsbesluiten niet onverkort van toepassing was en dat het college een nieuwe, hogere dwangsom alleen kon opleggen in combinatie met het opnieuw opleggen van de last. De rechtbank had het beroep van appellante ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard en had het beroepschrift aan het college moeten doorzenden ter behandeling als bezwaarschrift.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog niet-ontvankelijk. Tevens werd het college van burgemeester en wethouders van Raalte veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1369,48 bedroegen, en moest de gemeente Raalte het griffierecht van € 545,00 vergoeden aan appellante. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

200206864/1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 12 november 2002 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Raalte.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 12 november 2002, verzonden op 15 november 2002, heeft de rechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het door appellante tegen een besluit van 24 juni 2002 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij dat besluit heeft het college van burgemeester en wethouders van Raalte (hierna: het college), voor zover hier van belang, appellante onder oplegging van een dwangsom van € 4.000,00 per week of een gedeelte van de week met een maximum van € 40.000,00, gelast om voor 1 september 2002 een nader aangegeven strook grond aan de noordoostelijke zijde van het perceel [locatie] te [plaats] te ontruimen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 24 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 januari 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 maart 2003 heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Reko Raalte B.V. (hierna: Reko) een reactie ingediend naar aanleiding van het ingestelde hoger beroep.
Bij brief van 14 maart 2003 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.C. van Nie, advocaat te Almelo, en het college, vertegenwoordigd door P.B.M. Droste, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is Reko, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. Th.A.G. Vermeulen, advocaat te Rosmalen, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het college heeft appellante voor dezelfde overtreding reeds bij besluit van 6 januari 1999 een last onder dwangsom van gelijke strekking als bij besluit van 24 juni 2002 opgelegd. Bij uitspraak van 6 oktober 2000 heeft de rechtbank het besluit van 9 juni 1999, strekkende tot handhaving van deze last onder dwangsom, gedeeltelijk vernietigd, het besluit van 6 januari 1999 in zoverre herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover vernietigd.
Bij haar uitspraak van 14 november 2001, inzake nr. 200005420/1, heeft de Afdeling het tegen deze uitspraak door Reko ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd en het door appellante bij de rechtbank ingestelde beroep (alsnog) ongegrond verklaard. Nu appellante geen uitvoering heeft gegeven aan de last, heeft het college bij het besluit van 24 juni 2002 opnieuw een last onder dwangsom opgelegd.
2.2. De Afdeling stelt ambtshalve vast dat het besluit van 24 juni 2002 een primair besluit betreft, waartegen op grond van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) eerst een bezwaarschrift behoorde te worden ingediend, alvorens beroep kon worden ingesteld bij de rechtbank. Nu het maximumbedrag van de bij besluit van 6 januari 1999 opgelegde dwangsom is verbeurd, is deze last in beginsel uitgewerkt. De rechtbank heeft dit miskend. Anders dan de rechtbank heeft overwogen is in dit geval de jurisprudentie over herhaalde handhavingsbesluiten dan ook niet onverkort van toepassing en kan het wijzigen van de begunstigingstermijn en de hoogte van de dwangsom niet gebeuren bij een gewijzigde beslissing op bezwaar. Het opleggen van een nieuwe, hogere dwangsom is alsdan (nog) slechts mogelijk in combinatie met het opnieuw opleggen van de last. Het daartegen door appellante ingestelde beroep had door de rechtbank met toepassing van artikel 6:15 van de Awb aan het college moeten worden doorgezonden teneinde door hem als bezwaarschrift te worden behandeld. Nu de rechtbank dit heeft nagelaten dient de aangevallen uitspraak reeds op dit punt te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaren. Het beroepschrift zal ter behandeling als bezwaarschrift aan het college worden doorgezonden.
2.3. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 12 november 2002, Awb 02/867;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 24 juni 2002, alsnog niet-ontvankelijk;
IV. bepaalt dat dit beroepschrift aan het college van burgemeester en wethouders van Raalte wordt doorgezonden ter behandeling als bezwaarschrift;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Raalte in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1369,48, welk bedrag voor een gedeelte groot € 1288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Raalte te worden betaald aan appellante;
VI. gelast dat de gemeente Raalte aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 545,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2003
53-406.