200302690/1.
Datum uitspraak: 1 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging “Vereniging Milieudefensie”, gevestigd te Amsterdam,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 24 februari 2003, kenmerk EMT/20023043, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een autodemontagebedrijf gelegen op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Wierden, sectie […], nummers […], […] en […] (gedeeltelijk). Dit besluit is op 14 maart 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 25 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 25 april 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 mei 2003.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2003, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. D. van Grieken, ambtenaar van de provincie, is verschenen.
2.1. Bij het bestreden besluit is vergunning verleend krachtens de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een autodemontagebedrijf aan de [locatie] te [plaats].
2.2. Verweerder heeft gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat appellante geen bedenkingen heeft ingediend tegen het ontwerp van het besluit.
Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Ingevolge artikel 3:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een ieder binnen vier weken na de dag waarop het ontwerp van het besluit ter inzage is gelegd, daartegen bij het bestuursorgaan schriftelijk bedenkingen inbrengen.
Ingevolge artikel 3:19, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt uiterlijk twee weken na de in het eerste lid bedoelde toezending van het ontwerp gelijktijdig mededeling gedaan door:
b. kennisgeving in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen op zodanige wijze dat het daarmee beoogde doel zo goed mogelijk wordt bereikt;
c. kennisgeving in de Staatscourant in de gevallen waarin een orgaan van de rijks- of provinciale overheid het bestuursorgaan is.
Indien de aanvraag om vergunning of ontheffing betrekking heeft op een inrichting of werk, dan geschiedt ingevolge artikel 13.4, sub a, van de Wet milieubeheer, de terinzagelegging als bedoeld in artikel 3:19, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in ieder geval op het gemeentehuis van de gemeente waarin de inrichting of het werk geheel of in hoofdzaak is of zal zijn gelegen, en wordt van het ontwerp gelijktijdig mededeling gedaan door aanplakking van een kennisgeving aan dat gemeentehuis, op zodanige wijze dat de inhoud van de kennisgeving voor het publiek duidelijk leesbaar is.
2.2.1. Appellante heeft aangevoerd dat zij ten aanzien van het ontwerp van het besluit weliswaar geen bedenkingen heeft ingediend, doch dat dit haar redelijkerwijs niet kan worden verweten, omdat van het ontwerp van het besluit geen mededeling is gedaan door aanplakking als bedoeld in artikel 13.4, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer. Zij stelt dat haar gemachtigde in de periode van 4 weken vanaf de datum van terinzagelegging – 23 augustus 2002 – op het gemeentehuis is geweest en aldaar geen kennisgeving op het publicatiebord heeft gezien.
2.2.2. Verweerder heeft betoogd dat de kennisgeving van het ontwerp van het besluit wel degelijk op het publicatiebord aanwezig is geweest. In dat verband heeft verweerder opgemerkt dat hij bij brief van 30 juli 2002 de gemeente Wierden uitdrukkelijk heeft gevraagd de kennisgeving aan te plakken aan het gemeentehuis en de stukken ter inzage te leggen. Bij navraag bij de betreffende medewerker van de gemeente heeft deze gesteld dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd. Ten slotte heeft verweerder aangevoerd dat het geenszins zeker is dat de gemachtigde van appellante tussen 24 augustus en 21 september 2002 bij het gemeentehuis is langs geweest om het publicatiebord te bekijken, nu deze gemachtigde in een telefoongesprek met een medewerker van verweerder naar aanleiding van het onderwerpelijke besluit heeft gezegd slechts eenmaal in de zes weken het publicatiebord te controleren.
2.2.3. De Afdeling is van oordeel dat appellante de stellingen van verweerder onvoldoende heeft weerlegd. Het is niet aannemelijk geworden dat het ontwerp van het besluit niet is aangeplakt op het gemeentelijke publicatiebord. Gelet hierop, is het niet indienen van bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit naar het oordeel van de Afdeling niet verschoonbaar en kan appellante derhalve geen beroepsrecht ontlenen aan artikel 20.6, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet milieubeheer. Verder is het bepaalde onder b en c van het tweede lid van artikel 20.6 van de Wet milieubeheer hier evenmin van toepassing
Het beroep is dan ook niet ontvankelijk.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Brugman, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Brugman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2003