ECLI:NL:RVS:2003:AL3338

Raad van State

Datum uitspraak
1 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200300077/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • P.A. Offers
  • J.E.M. Polak
  • P.M.M. de Leeuw-van Zanten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verstrekking privé-adressen op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden op 14 februari 2000 een verzoek van appellant om verstrekking van privé-adressen van leden van de commissie van advies voor bezwaar- en beroepschriften afgewezen op basis van de Wet Openbaarheid van Bestuur (Wob). Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar op 28 november 2000 ongegrond. De rechtbank te Leeuwarden heeft op 29 januari 2002 het beroep van appellant gegrond verklaard en de beslissing van het college vernietigd. Echter, na een heroverweging op 7 mei 2002 verklaarde het college het bezwaar opnieuw ongegrond. De rechtbank heeft op 28 oktober 2002 deze beslissing bevestigd, waarop appellant hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 28 juli 2003 behandeld. Appellant heeft zijn gronden herhaald en betoogd dat de belangenafweging van het college onjuist was. De Raad overweegt dat de privé-adressen van de commissieleden als strikt persoonlijke gegevens moeten worden aangemerkt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid kon besluiten dat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals vastgelegd in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Het betoog van appellant dat eerdere publicaties de bescherming van de privacy niet meer rechtvaardigen, werd door de Raad verworpen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200300077/1.
Datum uitspraak: 1 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 28 oktober 2002 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (hierna: het college) het verzoek van appellant ingevolge de Wet Openbaarheid van Bestuur (hierna: de Wob) afgewezen, voor zover dit betrekking heeft op de verstrekking van de privé-adressen van de leden en de secretarissen van de commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften (hierna: de commissie).
Bij besluit van 28 november 2000 heeft het college, voor zover thans van belang, het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 januari 2002, verzonden op 30 januari 2002, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd.
Bij besluit van 7 mei 2002 heeft het college, opnieuw beslissend op het bezwaar, dat bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 oktober 2002, verzonden op 3 januari 2003, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 3 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 23 april 2003 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ingekomen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juli 2003, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door A. Sibma en mr. P.J. Achterhof, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
2.2. Appellant heeft in zijn hoger-beroepschrift de gronden die hij heeft aangevoerd in zijn bezwaarschrift van 15 februari 2000 en het beroepschrift van 17 juni 2002 als herhaald en ingelast aangemerkt. Hij is opgekomen tegen het besluit tot afwijzing van zijn verzoek om verstrekking van de privé-adressen van de leden en de secretarissen van de commissie, omdat hij de daarbij door het college gemaakte belangenafweging onjuist acht.
2.3. De privé-adressen van de leden en secretarissen van de commissie moeten als strikt persoonlijke gegevens worden aangemerkt. In haar uitspraak van 25 april 2000, in zaak no. 200000651/01 (AB 2000/210) heeft de Afdeling het doorhalen van dergelijke gegevens gerechtvaardigd geacht. Daargelaten of het verzoek van appellant wel een bestuurlijke aangelegenheid in de zin van de Wob betreft, heeft de rechtbank gelet op het vorenstaande terecht geen aanleiding gezien om te concluderen dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob genoemde belang. Het betoog van appellant dat het college de namen en privé-adressen van de commissieleden meerdere malen openbaar heeft gemaakt en dat de bescherming van de privacy van de commissieleden dan ook niet meer als grond voor weigering van de verzochte gegevens kan worden tegengeworpen, doet daaraan niet af. Met de rechtbank moet worden geoordeeld dat voldoende aannemelijk is dat de eerdere publicatie op een vergissing berustte. Het college was niet gehouden in die vergissing te volharden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2003
97-402.