ECLI:NL:RVS:2003:AL1493

Raad van State

Datum uitspraak
24 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301224/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • P.M.M. de Leeuw-van Zanten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag parkeerontheffing door college van burgemeester en wethouders van Zwolle

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Zwolle op 5 december 2001 een aanvraag om een parkeerontheffing voor een bus afgewezen. Appellante, die in hoger beroep ging, had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond op 11 juli 2002. De rechtbank te Zwolle bevestigde op 22 januari 2003 de beslissing van het college, waarop appellante hoger beroep instelde bij de Raad van State. De zaak werd behandeld op 21 augustus 2003, waarbij appellante werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. drs. E. ten Napel, en het college werd vertegenwoordigd door mr. L. van der Kam.

De Raad van State oordeelde dat het college terecht de aanvraag om een parkeerontheffing had afgewezen. De relevante regelgeving stelt dat aanvragers voor een ontheffing in de binnenstad moeten zijn aangewezen op het gebruik van een motorvoertuig in verband met de tijdelijke uitoefening van een beroep of bedrijf. Appellante voldeed niet aan deze voorwaarde, aangezien zij de ontheffing wilde voor een hobby. Daarnaast had appellante al een parkeervergunning voor haar woning, waardoor zij niet in aanmerking kwam voor een extra vergunning.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing van het college werd als rechtmatig beschouwd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 24 september 2003.

Uitspraak

200301224/1.
Datum uitspraak: 24 september 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zwolle van 22 januari 2003 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (hierna: het college) de aanvraag om een parkeerontheffing te verlenen voor het perceel [locatie] te [plaats] ten behoeve van een bus afgewezen.
Bij besluit van 11 juli 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 januari 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 april 2003 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2003, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. drs. E. ten Napel, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. L. van der Kam, ambtenaar van de gemeente Kampen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3 van de Voorwaarden en bepalingen voor het verlenen van ontheffingen in de binnenstad en binnenstad plus, komen aanvragers voor een ontheffing in de binnenstad of de binnenstad plus te mogen parkeren in aanmerking, indien zij in verband met de tijdelijke uitoefening van een beroep of bedrijf in de binnenstad en binnenstad plus aangewezen zijn op het gebruik van een motorvoertuig en de desbetreffende werkzaamheden onregelmatig zijn wat aanvang, tijdsduur en plaats betreft. De ontheffing wordt op kenteken gesteld.
Ingevolge artikel 6 van de Voorwaarden en bepalingen voor het verlenen van vergunningen in de binnenstad (hierna: de Voorwaarden) wordt er maximaal één vergunning per zelfstandige woonruimte dan wel per bedrijf of instelling verleend.
2.2. Het college heeft de aanvraag om verlening van een parkeerontheffing tevens opgevat als een verzoek om verlening van een parkeervergunning. Mitsdien staat ter beantwoording de vraag of het college terecht heeft geoordeeld dat appellante noch voor een parkeerontheffing, noch voor een parkeervergunning in aanmerking komt.
2.3. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college terecht de gevraagde parkeerontheffing heeft geweigerd en dat appellante evenmin in aanmerking komt voor een parkeervergunning. Ten aanzien van de parkeerontheffing is van belang dat appellante, die voor het uitoefenen van een hobby in de binnenstad wil kunnen parkeren, niet voldoet aan de voor verlening van een parkeerontheffing gestelde voorwaarde dat zij voor de uitoefening van een beroep of bedrijf is aangewezen op een motorvoertuig in de binnenstad.
Appellante komt evenmin in aanmerking voor een parkeervergunning, nu zij reeds de beschikking heeft over een aan haar woning verbonden parkeervergunning voor de binnenstad van Kampen en artikel 6 van de Voorwaarden belet dat aan haar meer dan één vergunning wordt verleend.
2.4. De omstandigheid dat aan de Stadsgehoorzaal één parkeervergunning en vier parkeerontheffingen zijn verleend en dat aan de Theologische Universiteit acht parkeervergunningen zijn verleend, houdt, anders dan appellante betoogt, niet in dat het college niet vasthoudt aan het vereiste dat er per zelfstandige woonruimte, dan wel per instelling of bedrijf maximaal één vergunning wordt verleend. Ten aanzien van de Stadsgehoorzaal is van belang dat de toepasselijke regelgeving de mogelijkheid biedt om naast een vergunning additionele ontheffingen te verlenen. Ten aanzien van de Theologische Universiteit is van belang dat deze op acht adressen in de binnenstad is gevestigd, en daarmee ook aanspraak heeft op acht parkeervergunningen. Overigens kan het gelijkheidsbeginsel er niet toe leiden dat aan appellante een parkeervergunning moet worden verleend indien het college in andere gevallen in strijd met de wettelijke bepalingen meer dan één vergunning zou hebben verleend.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. De Leeuw-van Zanten
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2003
91-450.