ECLI:NL:RVS:2003:AL1486

Raad van State

Datum uitspraak
24 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200300923/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor cultuurhistorische film door Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 september 2003 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn subsidieaanvraag door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De aanvraag, ingediend op 26 augustus 1999, betrof een financiële bijdrage van ƒ 600.000,00/€ 272.268,13 voor het maken van een cultuurhistorische film met educatieve betekenis. De Minister heeft de aanvraag afgewezen op basis van de beleidsregels die gelden voor de besteding van de opbrengst van de vierde tranche van de goudpool van de Tripartite Goudcommissie (TGC). De Minister baseerde zijn beslissing op een advies van het Adviescollege besteding vierde tranche, waarin werd gesteld dat het project van de appellant minder voldeed aan de doelstellingen van de subsidie en dat de gevraagde bijdrage een onevenredig beslag op de beschikbare gelden zou leggen.

De rechtbank te Amsterdam had eerder de afwijzing van de aanvraag door de Minister bevestigd. In hoger beroep betoogde de appellant dat de rechtbank had miskend dat de afwijzing was gebaseerd op nadere criteria die niet in de beleidsregels waren opgenomen. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde echter dat de Minister de vrijheid had om nadere criteria toe te passen bij de beoordeling van de aanvragen. Het gehanteerde criterium dat een bijdrage geen onevenredig beslag op de beschikbare gelden mag leggen, werd niet in strijd geacht met de beleidsregels.

De Afdeling concludeerde dat de Minister zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat, gezien de hoogte van de gevraagde bijdrage, ook bij een gedeeltelijke honorering sprake zou zijn van een onevenredig beslag op de beschikbare gelden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200300923/1.
Datum uitspraak: 24 september 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 6 januari 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 augustus 1999 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de Minister) een aanvraag van appellant om verlening van subsidie in het kader van de besteding van de opbrengst van de vierde tranche van de zogenoemde goudpool van de Tripartite Goudcommissie (hierna: TGC) afgewezen.
Bij besluit van 26 april 2000 heeft de Minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar, overeenkomstig het desbetreffend advies van de zogenoemde VWS-commissie bezwaarschriften Awb, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 januari 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 februari 2003, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 12 maart 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 16 april 2003 heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van antwoord gediend.
Appellant heeft de Afdeling op 6 juli 2003 nog een faxbericht toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Minister, vertegenwoordigd door mr. B. Bijl, ambtenaar ten departemente,
zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De afgewezen aanvraag strekt tot verlening van een financiële bijdrage van ƒ 600.000,00/€ 272.268,13 voor het maken van een cultuurhistorische film met educatieve betekenis.
2.2. Volgens artikel 7 van de “Beleidsregels houdende subsidiebepalingen die gelden in het kader van de besteding van de opbrengst van de vierde tranche van de goudpool van de TGC” (hierna: Beleidsregels) laat de Minister zich door een daartoe door hem ingesteld adviescollege adviseren, alvorens op de aanvragen te beslissen.
Volgens artikel 9 dienen de projecten op één van de volgende terreinen te liggen:
1. De zorg- of dienstverlening in de ruimste zin van het woord aan de in Nederland wonende slachtoffers van de nazi-vervolging, alsmede aan nabestaanden. In het bijzonder kan gedacht worden aan projecten die een bijdrage leveren aan de verwerking van de vervolgingservaringen van de overlevenden.
2. Het nieuw leven inblazen van de kennis- en cultuurtraditie van de vervolgden.
3. Het instandhouden van de herinnering aan degenen die zijn omgekomen in de Tweede Wereldoorlog.
4. Het instandhouden van de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog zelf en het uitdragen van de waarschuwing voor de ideologie daarachter. Educatieve projecten op dit gebied dienen nieuw te zijn.
Volgens artikel 10, eerste lid, zal - voorzover thans van belang - 95% van de opbrengst van de vierde tranche van de goudpool worden toegewezen aan projecten gericht op de joodse gemeenschap.
Volgens het tweede lid geeft de Minister, met inachtneming van het eerste lid, bij de verdeling van het beschikbare bedrag die aanvragen voorrang waarvan de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen naar verwachting meer zal bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de subsidie, zoals omschreven in artikel 9.
2.3. De Minister heeft de aanvraag afgewezen met verwijzing naar voormeld artikel 10 van de Beleidsregels. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op een advies van 1 juli 1999 van het Adviescollege besteding vierde tranche. Dat advies luidt dat het project van appellant, in vergelijking met andere projecten, minder beantwoordt aan de doelstelling van het te verdelen bedrag en dat de door appellant gevraagde bijdrage een onevenredig beslag op de beschikbare gelden zou leggen.
2.4. Appellant heeft in hoger beroep uitsluitend betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat de aanvraag is afgewezen op grond van nadere criteria, waarvoor de Beleidsregels geen ruimte bieden, en ten onrechte heeft overwogen dat appellant op het aanvraagformulier had moeten aangeven dat het project ook kon worden gesplitst en gedeeltelijk gesubsidieerd.
2.5. De grieven falen. Reeds de tekst van artikel 10, tweede lid, van de Beleidsregels biedt geen steun voor het oordeel dat de Minister bij de beoordeling van de aanvragen niet de vrijheid heeft nadere criteria toe te passen. Het gehanteerde criterium dat een bijdrage geen onevenredig beslag op de beschikbare gelden mag leggen, is, mede gelet op het beperkte budget in relatie tot het aantal aanvragen, niet in strijd met artikel 10, tweede lid, van de Beleidsregels dat voorrang wordt gegeven aan aanvragen die meer bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de subsidie, omschreven in artikel 9 van de Beleidsregels. De Minister heeft het advies van het Adviescollege besteding vierde tranche mogen volgen.
2.5.1. Het aanvraagformulier biedt de mogelijkheid om voor een gedeeltelijke subsidie in aanmerking te komen na indiening van een nieuwe sluitende begroting. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is de aanvrager niet verplicht reeds op dat formulier aan te geven dat het project ook kan worden gesplitst en gedeeltelijk kan worden gesubsidieerd. Mede gelet op de ter zitting gegeven toelichting, is geen grond gevonden voor het oordeel dat de Minister zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, gezien de hoogte van de door appellant gevraagde bijdrage, ook bij het honoreren van een deel van de aanvrage sprake is van een onevenredig beslag op de beschikbare gelden.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.C.M. Ramsahai, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Ramsahai
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2003
-401.