ECLI:NL:RVS:2003:AL1485

Raad van State

Datum uitspraak
24 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200300771/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de gemeenteraad om bestemmingsplan te herzien ten behoeve van woningbouw

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de weigering van de gemeenteraad van Rozendaal om een herziening van het bestemmingsplan "Beekdal" voor te bereiden en vrijstelling te verlenen voor de bouw van een aangepaste woning op een specifiek perceel. De gemeenteraad had op 26 september 2000 besloten om geen verklaring af te geven voor de herziening van het bestemmingsplan, wat door appellanten als onterecht werd ervaren. Appellanten stelden dat de gemeenteraad in 1993 de verwachting had gewekt dat het bestemmingsplan zou worden gewijzigd ten behoeve van hun bouwplannen. De rechtbank Arnhem had eerder het beroep van appellanten ongegrond verklaard, wat hen deed besluiten om hoger beroep in te stellen.

De Raad van State heeft de zaak op 28 juli 2003 behandeld, waarbij appellanten in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. De gemeenteraad werd vertegenwoordigd door een ambtenaar en een advocaat. De Raad overwoog dat de gemeenteraad bij de beslissing om al dan niet een bestemmingsplan voor te bereiden een grote mate van beleidsvrijheid heeft. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de gemeenteraad niet verplicht was om de gevraagde medewerking te verlenen, en dat de toezeggingen uit 1993 niet voldoende waren om de huidige weigering te onderbouwen.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, zij het met enige verbetering van de gronden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 24 september 2003.

Uitspraak

200300771/1.
Datum uitspraak: 24 september 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 23 december 2002 in het geding tussen:
appellanten
en
de raad van de gemeente Rozendaal.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2000 heeft de raad van de gemeente Rozendaal (hierna: de raad) geweigerd om te verklaren dat een herziening van het bestemmingsplan "Beekdal" wordt voorbereid en krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling te verlenen ten behoeve van de bouw van een aangepaste woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 10 april 2001, voor zover thans van belang, heeft de raad het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2002, verzonden op 24 december 2002, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 3 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 3 maart 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 maart 2003 hebben [partijen] naar aanleiding van het hoger-beroepschrift een reactie ingediend.
Bij brieven van onderscheidenlijk 2 april en 14 juli 2003 hebben appellanten nadere stukken ingediend.
Bij brief van 29 april 2003 heeft de raad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juli 2003, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door P.V. Koster, ambtenaar van de gemeente en mr. E.M. Vos, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Voorts zijn daar [partijen], bij monde van [één der partijen], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het besluit van 26 september 2000 is genomen naar aanleiding van een aanvraag van appellanten. Niet in geschil is dat het desbetreffende bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan “Beekdal”, dat dateert uit 1976.
2.2. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de WRO, voor zover thans van belang, kan de gemeenteraad verklaren dat een bestemmingsplan wordt voorbereid. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de gemeenteraad bij de beslissing op een verzoek om een verklaring, als bedoeld in die bepaling, een grote mate van beleidsvrijheid heeft. Derhalve dient de rechter bij de toetsing van de beslissing de daarbij passende terughoudendheid in acht te nemen.
2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de raad in 1993 bij appellanten de te honoreren verwachting heeft gewekt dat het bestemmingsplan ten behoeve van de bouw van een aangepaste woning zou worden gewijzigd. De raad heeft dit vertrouwen ten onrechte niet door het nemen van een voorbereidingsbesluit en het verlenen van vrijstelling gehonoreerd, aldus appellanten.
2.4. Dat betoog faalt. Gebleken is dat de raad bij besluit van 9 november 1993 – na heroverweging – tot de slotsom is gekomen dat appellanten er van uit konden gaan dat de gevraagde medewerking aan de bestemmingsplanherziening zou worden verleend. Daarop is besloten op zo kort mogelijke termijn een voorontwerpplan in de inspraak te brengen en de planologische procedure te starten. Overeenkomstig dat besluit is vervolgens het ontwerp-bestemmingsplan “Beekdal 1993-01”, dat de bouw van een aangepaste woning op het perceel mogelijk maakte, op 31 oktober 1994 ter inzage gelegd. Hieruit volgt dat de raad zijn toezegging om planologische medewerking te verlenen is nagekomen. Niet is gebleken dat de raad, als door appellanten gesteld, heeft toegezegd dat het bestemmingsplan zou worden vastgesteld, nog daargelaten of de Wet op de Ruimtelijke Ordening daartoe de ruimte biedt.
2.5. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank het beroep tegen het besluit van 10 april 2001 terecht, zij het niet op geheel juiste gronden, ongegrond heeft verklaard.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met enige verbetering van gronden waarop die rust, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Roelfsema
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2003
53-406.