ECLI:NL:RVS:2003:AL1468

Raad van State

Datum uitspraak
15 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305376/1 en 200305376/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • M.Z.C. Koutstaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking erkenning voor periodieke keuringen van motorrijtuigen door de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 september 2003 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en het hoger beroep van appellant, handelend onder de naam "Aa Autoservice". Appellant had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van motorrijtuigen tot en met 3500 kg, welke door de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer was ingetrokken op 12 maart 2003. De intrekking was voor een periode van twaalf weken en volgde op een steekproef waarbij appellant strafpunten had gekregen.

Na het indienen van bezwaar door appellant, heeft de Algemeen Directeur op 5 juni 2003 het eerdere besluit in stand gelaten, maar de sanctie omgezet naar een duur van negen weken. Appellant heeft vervolgens beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank te Rotterdam, die op 7 augustus 2003 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening.

De Voorzitter heeft de zaak op 4 september 2003 behandeld. In de overwegingen werd ingegaan op de procedurele aspecten van de intrekking en de mogelijkheid voor appellant om bezwaar te maken tegen de weigering van het keuringsbewijs. De Voorzitter concludeerde dat de Algemeen Directeur zich terecht had gebaseerd op de feiten en omstandigheden die bij de steekproef naar voren waren gekomen. Het beleid van de Algemeen Directeur, zoals neergelegd in de toezichtbeleidsbrief, werd als redelijk beschouwd. De Voorzitter oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden.

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de aangevallen uitspraak bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200305376/1 en 200305376/2.
Datum uitspraak: 15 september 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant] handelend onder de naam “Aa Autoservice”, te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Rotterdam van 7 augustus 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2003 heeft de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (hierna: de Algemeen Directeur) de aan appellant verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van motorrijtuigen tot en met 3500 kg op de keuringsplaats aan de [locatie] te [plaats] voor een periode van twaalf weken ingetrokken.
Bij besluit van 5 juni 2003 heeft de Algemeen Directeur, beslissend op het daartegen door appellant gemaakte bezwaar, het besluit van 12 maart 2003 in stand gelaten, met dien verstande dat de bij dat besluit opgelegde sanctie voor de duur van twaalf weken is omgezet in een sanctie voor de duur van negen weken.
Bij uitspraak van 7 augustus 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Rotterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 12 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Voorts heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2003, waar appellant in persoon en de Algemeen Directeur, vertegenwoordigd door O.C.A. Langemeijer, ambtenaar van de Dienst Wegverkeer, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 juli 2002 in zaak no. 200105943/1, ter voorlichting van partijen aangehecht) staat tegen de weigering tot afgifte van het keuringsbewijs ingevolge artikel 90, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 bezwaar of administratief beroep bij de Dienst Wegverkeer open, waarbij de in de herkeuring geconstateerde gebreken, de kwalificatie daarvan en de toegekende strafpunten aan de orde kunnen worden gesteld. Nu hiervan geen gebruik is gemaakt, staan de gebreken, de kwalificatie daarvan en de toegekende strafpunten in beginsel in rechte vast. De door appellant aangevoerde feiten en omstandigheden zijn niet zodanig bijzonder, dat de Algemeen Directeur bij zijn besluit niet heeft mogen uitgaan van de appellant bij de steekproef op 7 februari 2003 opgelegde strafpunten.
2.2. Terzake van de duur van de intrekking hanteert de Algemeen Directeur een beleid, dat is neergelegd in de toezichtbeleidsbrief van 1 maart 2000 (kenmerk VIZ 00/379). Dit beleid behelst een gedifferentieerd systeem van in ernst en gewicht oplopende overtredingen met daaraan gekoppelde, in zwaarte oplopende sancties, waarbij in algemene zin rekening is gehouden met de bedrijfseconomische belangen van erkenninghouders, alsmede met hun staat van dienst. Er is geen grond om dit beleid niet redelijk te achten.
Gesteld noch gebleken is dat de bij het bestreden besluit opgelegde sanctie niet strookt met het aldus gevoerde beleid.
Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden aan de zijde van appellant die de Algemeen Directeur noopten in afwijking van zijn beleid te beslissen. Gelet op het vorenoverwogene bestaat geen grond om de opgelegde maatregel onevenredig zwaar te achten in verhouding tot de ernst van de geconstateerde overtreding.
2.3. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet hierop, bestaat voor het treffen van een voorziening geen aanleiding, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.Z.C. Koutstaal, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Koutstaal
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2003
383.