ECLI:NL:RVS:2003:AK4088

Raad van State

Datum uitspraak
17 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303461/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Kosto
  • F.W.M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan "Kom Avenhorn/De Goorn" door gemeenteraad Wester-Koggenland

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Kom Avenhorn/De Goorn" door de gemeenteraad van Wester-Koggenland. Het bestemmingsplan werd vastgesteld op 12 september 2002, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. De goedkeuring van dit plan werd door de gedeputeerde staten van Noord-Holland op 11 maart 2003 verleend. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij aanvoert dat de goedkeuring onterecht is verleend en dat het horen door verweerder niet onpartijdig is geschied. De Raad van State heeft de zaak op 9 september 2003 behandeld, waarbij zowel appellant als de vertegenwoordigers van verweerder en de gemeenteraad aanwezig waren.

De Raad van State overweegt dat de beroepstermijn correct is vastgesteld en dat het beroep tijdig is ingediend. Vervolgens wordt ingegaan op de inhoud van het bestemmingsplan en de argumenten van appellant. De Raad stelt vast dat verweerder zich in zijn verweerschrift op het standpunt heeft gesteld dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State concludeert dat verweerder de beoordelingsmarges niet heeft overschreden en dat het besluit om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan rechtmatig is. De Raad van State verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200303461/1.
Datum uitspraak: 17 september 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2002 heeft de gemeenteraad van Wester-Koggenland, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 augustus 2002, het bestemmingsplan "Kom Avenhorn/De Goorn" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 11 maart 2003, kenmerk 2002-38710, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 26 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 28 mei 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 juni 2003.
Bij brief van 24 juni 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en van de gemeenteraad. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2003, waar appellant, bijgestaan door mr. H.J. van der Hauw, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar de gemeenteraad van Wester-Koggenland, vertegenwoordigd door W. Zilver, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Verweerder stelt zich in zijn verweerschrift op het standpunt dat appellant buiten de termijn beroep heeft ingesteld en dat het beroep hierom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
2.1.1. Ingevolge de artikelen 28, zesde lid, en 29, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) wordt een besluit als het nu voorliggende met het bestemmingsplan met ingang van de zesde week na de bekendmaking, bedoeld in artikel 28, vijfde lid, van de WRO, ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage gelegd. De terinzagelegging is hiermee bepaald op de eerste reguliere werkdag van de zesde kalenderweek na de bekendmaking. Ingevolge artikel 56a, aanhef en sub b, vangt de beroepstermijn aan op de dag van terinzagelegging van het besluit.
2.1.2. Het besluit van verweerder van 11 maart 2003 is bekendgemaakt op 17 maart 2003. De beroepstermijn is derhalve aangevangen op 28 april 2003 en, gelet op de Algemene Termijnenwet, geëindigd op 10 juni 2003.
Gezien het voorgaande is het beroep tijdig ingediend.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het plan voorziet in de planologische regeling van het grootste gedeelte van Avenhorn en De Goorn. Het plan voorziet onder meer in de bestemming "Gemengde doeleinden" voor het perceel [locatie]. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit plandeel goedgekeurd.
2.4. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden" voor het perceel [locatie]. Appellant is van mening dat het horen door verweerder niet onpartijdig en onafhankelijk is geschied. Voorts stelt appellant dat de gemeenteraad onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de behoefte aan ruimte voor startende ondernemers buiten de bedrijfsterreinen in de gemeente. Daarnaast is appellant van mening dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen en zijn bedenkingen onvoldoende heeft weerlegd.
2.5. De gemeenteraad wil vestiging van nieuwe bedrijven in het zogenoemde lint, waartoe het perceel [locatie] behoort, tegengaan. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat appellant afstand heeft gedaan van zijn recht op het behoud van een bedrijfsbestemming voor zijn perceel.
2.6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het plan voorziet in het bestemmen van de bedrijven op de [locatie] overeenkomstig de bestaande situatie. De bestemming "Gemengde doeleinden" geeft volgens verweerder voldoende gebruiksmogelijkheden voor startende en kleine ondernemers. Verweerder heeft geen reden gezien dit plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plandeel goedgekeurd.
2.7. Ten aanzien van het betoog van appellant dat bij de hoorzitting van verweerder het beginsel van onpartijdigheid en onafhankelijkheid is geschonden, aangezien daarbij maar één ambtenaar van de provincie aanwezig was en deze werkzaam is bij de beleidssector waar dit soort besluiten genomen wordt, overweegt de Afdeling het volgende. Blijkens het verslag van deze hoorzitting waren twee ambtenaren van de provincie aanwezig. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van deze ambtenaren getwijfeld moet worden aan hun onpartijdigheid. Er bestaat in zoverre dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het horen onzorgvuldig is geschied.
Voorts bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college van burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van het bestemmingsplan niet voldaan heeft aan zijn onderzoeksverplichtingen zoals bedoeld in artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. Voor verweerder bestond dan ook geen aanleiding hierom goedkeuring aan het plandeel te onthouden.
2.7.1. Ingevolge artikel 8 van de planvoorschriften zijn gronden met de bestemming "Gemengde doeleinden" bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met dienstverlening, detailhandel en horeca. Het hiervoor geldende bestemmingsplan "Avenhorn Landelijk Gebied" voorzag in de bestemming "Bedrijven", met de subbestemming "Technisch installatiebedrijf (ti)" voor het perceel. Blijkens de stukken is na de verplaatsing van het indertijd op het perceel gevestigde installatiebedrijf van appellant vrijstelling op grond van artikel 19 van de WRO verleend voor detailhandel en een kapsalon en schoonheidssalon. De Afdeling volgt het standpunt van verweerder dat deze bedrijven op het perceel planologisch gezien kunnen voortbestaan binnen de bestemming "Gemengde doeleinden" en dat de bestaande situatie hierdoor positief bestemd wordt. Verweerder heeft het beleid van de gemeenteraad om bedrijfsgroei in de kern tegen te gaan en nieuwe bedrijven bij voorkeur te vestigen op bedrijventerreinen en niet in het lint, niet onredelijk behoeven te achten. Voor verweerder bestond dan ook geen reden de bestemming "Gemengde doeleinden" voor dit perceel uit planologisch oogpunt niet passend te achten. Dat appellant schade zal leiden in verband met lopende verplichtingen jegens derden is niet gebleken.
De Afdeling ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in zijn besluit onvoldoende is ingegaan op de door appellant ingediende bedenkingen.
2.8. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het desbetreffende plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel.
Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Kooijman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2003
177-448.