ECLI:NL:RVS:2003:AK4023

Raad van State

Datum uitspraak
17 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206922/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C. de Gooijer
  • P.A. Offers
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor winkelbouw in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 september 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Menterwolde. Het college had op 3 juli 2001 geweigerd om een bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een winkel aan een specifieke locatie in de gemeente Zuidbroek. Dit besluit werd door de rechtbank Groningen op 20 november 2002 vernietigd, waarna het college en de Inspecteur van de Ruimtelijke Ordening hoger beroep instelden.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat er geen volledige heroverweging van het primaire besluit had plaatsgevonden. De rechtbank was van mening dat de beslissing op bezwaar in strijd was met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling oordeelde dat de rechtbank buiten de grenzen van het geschil was getreden, omdat de verzoekers in beroep niet hadden aangevoerd dat er geen volledige heroverweging had plaatsgevonden.

Daarnaast heeft de Afdeling overwogen dat het bouwplan in strijd was met het vigerende bestemmingsplan, dat de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' op het perceel voorschreef. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college de bouwvergunning niet mocht weigeren. De hoger beroepen van het college en de Inspecteur zijn gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van de verzoekers is ongegrond verklaard. De Afdeling heeft de zaak zelf verder afgedaan, waarbij zij de weigering van de bouwvergunning heeft bevestigd.

Uitspraak

200206922/1.
Datum uitspraak: 17 september 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Menterwolde,
2. de Inspecteur van de Ruimtelijke Ordening, regio Noord, gevestigd te Groningen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Groningen van 20 november 2002 in het geding tussen:
[verzoekers], gevestigd onderscheidenlijk wonend te [woonplaats]
en
appellant sub 1.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2001 heeft appellant sub 1 (hierna: het college) geweigerd bouwvergunning te verlenen aan de [verzoekers] voor de bouw van een winkel aan [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Zuidbroek, sectie F, (hierna: het perceel).
Bij besluit van 9 november 2001 heeft het college het daartegen door [verzoekers] ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 november 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoekers] ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief van 20 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2002, en appellant sub 2 (hierna: de Inspecteur) bij brief van 30 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2002, hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 30 januari 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van 7 maart 2003 en 24 maart 2003 hebben [verzoekers] van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [verzoekers]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2003, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, en R. Hazekamp, ambtenaar der gemeente, en de Inspecteur, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen. Daar zijn ook [verzoekers] gehoord, bij monde van [een van de verzoekers], bijgestaan door mr. B.N. Kloostra, advocaat te Groningen.
2. Overwegingen
2.1. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen volledige heroverweging van het primaire besluit heeft plaatsgevonden en dat de beslissing op bezwaar genomen is in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Dit betoog slaagt. Gebleken is dat door [verzoeker a] noch [verzoeker b] in beroep is aangevoerd dat het college aan de beslissing op bezwaar geen volledige heroverweging ten grondslag heeft gelegd. Nu dit geen ambtshalve door de rechter te toetsen punt betreft, is de rechtbank in strijd met artikel 8:69 van de Awb buiten de grenzen van het haar voorgelegde geschil getreden. De aangevallen uitspraak komt reeds op die grond voor vernietiging in aanmerking.
2.2. Het bouwplan voorziet in de bouw van een winkel in het kader van een verplaatsing van een bestaande supermarkt.
2.3. Ingevolge het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Gouden Driehoek Zuidbroek en Kerkstraat-Oost” rust op het perceel de bestemming “Bedrijfsdoeleinden”.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de als zodanig op de plankaart aangewezen gronden bestemd voor de volgende doeleinden:
a. verzorgende, licht industriële bedrijven en dienstverlenende bedrijven, groothandel, voorzover het gebied op de plankaart is aangeduid als zone 1;
b. [goedkeuring onthouden];
c. verzorgende, licht industriële bedrijven en dienstverlenende bedrijven, groothandel, voorzover het gebied op de plankaart is aangeduid als zone 3;
d. naast de onder a t/m c omschreven bedrijven zijn de gronden tevens bestemd voor de vestiging van in de gemeente Menterwolde gevestigde bedrijven (verplaatsing bestaande bedrijven).
2.4. Ingevolge artikel 44, van de Woningwet, voor zover thans van belang, moet de bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
2.5. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de term ‘bedrijven’ in voormeld artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, niet zo beperkt kan worden uitgelegd dat de detailhandelsactiviteiten van een supermarkt daar niet onder zouden vallen.
Dat betoog slaagt. Binnen het kader van de ruimtelijke ordening wordt onder een bestemming voor bedrijfsdoeleinden als regel detailhandel niet mede begrepen. De bewoordingen of het stelsel van de planvoorschriften kunnen dit anders maken. De rechtbank kan worden gevolgd in haar overweging dat de planwetgever in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften een aparte categorie van bedrijven heeft willen benoemen, die aanvullend is op de in datzelfde lid onder a en c bedoelde categorieën van bedrijven, maar daarmee is niet gezegd dat onder die aparte categorie mede detailhandel is te begrijpen. In de planvoorschriften wordt ‘detailhandel’ verscheidene malen apart vermeld. De Afdeling kan daarom niet aannemen dat de planwetgever onder de term ‘bedrijven’ mede detailhandel heeft begrepen.
De rechtbank is dan ook ten onrechte tot het oordeel gekomen dat het college de gevraagde bouwvergunning niet mocht weigeren wegens strijd met het bestemmingsplan.
2.6. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de zaak zelf verder afdoen. Daartoe overweegt de Afdeling het volgende.
2.7. Uit het vorenstaande volgt dat het bouwplan is in strijd is met het vigerende bestemmingsplan, zodat bouwvergunning slechts kan worden verleend met verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO). Het college heeft aan de weigering vrijstelling te verlenen ten grondslag gelegd dat het college van gedeputeerde staten van de provincie Groningen (hierna: gedeputeerde staten) niet bereid zal zijn voor het bouwplan de vereiste verklaring van geen bezwaar af te geven, gelet op het goedkeuringsbesluit inzake het bestemmingsplan “Gouden Driehoek”. Het college heeft zich op goede gronden op dit standpunt gesteld. Vrijstellingverlening behoorde derhalve niet tot de mogelijkheden. De volgens [verzoekers] door het college gewekte verwachtingen, kunnen daaraan niet afdoen. Die verwachtingen, wat daar overigens ook van zij, zijn immers niet door gedeputeerde staten gewekt.
Het door [verzoekers] tegen de beslissing op bezwaar van 9 november 2001 ingestelde beroep dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
2.8. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 20 november 2002, kenmerk AWB 02/10 WW 44 STRA;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2003
27-397.