ECLI:NL:RVS:2003:AK4012

Raad van State

Datum uitspraak
17 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205707/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • J.J. Vis
  • J.J.C. Voorhoeve
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen goedkeuring wijzigingsplan bestemmingsplan Dorpsgebied Moerkapelle

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de goedkeuring van een wijzigingsplan voor het bestemmingsplan 'Dorpsgebied Moerkapelle' door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Het college van burgemeester en wethouders van Zevenhuizen-Moerkapelle had op 8 september 1998 een wijziging van het bestemmingsplan vastgesteld, waarna de goedkeuring door de verweerder op 8 december 1998 werd verleend. Dit besluit werd echter door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 mei 2000 vernietigd. Na een nieuw besluit van de verweerder op 3 september 2002, waarbij opnieuw goedkeuring werd verleend aan het wijzigingsplan, hebben appellanten beroep ingesteld. De Afdeling heeft de zaak op 24 juni 2003 behandeld.

De Afdeling overweegt dat het wijzigingsplan de bouw van maximaal 19 woningen mogelijk maakt en dat de betrokken gronden hoofdzakelijk van recreatieve bestemming zijn gewijzigd naar 'Woondoeleinden (W)'. De appellanten, die in de nabijheid van de geplande woningen wonen, stellen dat de goedkeuring van het wijzigingsplan onterecht is verleend, onder andere omdat er overlast van een nabijgelegen voetbalvereniging en transportbedrijf te verwachten is. De Afdeling concludeert dat de verweerder geen reden heeft gezien om de plandelen in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en dat de voorziene woningbouw stedenbouwkundig verantwoord is.

De Afdeling oordeelt dat de bezwaren van appellanten niet opwegen tegen de belangen van de woningbouw en dat de verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met het recht. Het beroep van appellanten wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 17 september 2003.

Uitspraak

200205707/1.
Datum uitspraak: 17 september 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 september 1998 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zevenhuizen-Moerkapelle een wijziging van het bestemmingsplan "Dorpsgebied Moerkapelle" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 8 december 1998, kenmerk RGG/ARB/157472A, beslist over de goedkeuring van de wijziging.
Bij (aangehechte) uitspraak van 15 mei 2000, no. E01.99.0113/1, heeft de Afdeling het besluit van verweerder vernietigd.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 3 september 2002, kenmerk DRM/ARB/02/8249A, opnieuw beslist over de goedkeuring van de wijziging.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 20 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 25 oktober 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 28 februari 2003 heeft verweerder meegedeeld dat het beroepschrift geen aanleiding geeft tot het uitbrengen van een verweerschrift.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2003, waar appellanten in de personen van [appellanten] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.M. de Haas-Rood, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is namens het college van burgemeester en wethouders J.F. Dijksman, ambtenaar van de gemeente, aldaar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).
Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het wijzigingsplan beoogt de bouw van maximaal 19 woningen aan de noordzijde van de Oranjestraat mogelijk te maken. Hiertoe is de recreatieve bestemming van de betrokken gronden hoofdzakelijk gewijzigd in de bestemming “Woondoeleinden (W)”.
2.4. Op grond van artikel 17, vierde lid, van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan "Dorpsgebied Moerkapelle" (hierna: het bestemmingsplan) is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming van de gronden die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "wijzigingsgebied voor woondoeleinden" te wijzigen in de bestemming "Woondoeleinden (W)", "Tuinen (T)", "Groenvoorzieningen" en "Verkeersdoeleinden (V)" teneinde het bouwen van woningen mogelijk te maken, met dien verstande dat aan een aantal voorwaarden moet worden voldaan. Niet in geschil is dat het wijzigingsplan in overeenstemming is met de voorschriften van het bestemmingsplan.
2.5. Appellanten, allen woonachtig aan de noord- of zuidzijde van de Oranjestraat, komen in beroep tegen het besluit van verweerder, voor zover deze goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan. Eén van de appellanten, voert voorts aan dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel met de bestemming “Tuinen (T)”.
Appellanten stellen hiertoe dat verweerder niet bevoegd was een nieuw besluit te nemen, daar het college van burgemeester en wethouders eerst een nieuwe wijziging van het bestemmingsplan had moeten vaststellen, inclusief een mogelijkheid tot woningbouw op de betrokken gronden van [appellant].
Voorts stellen appellanten dat verweerder het nieuwe besluit niet tijdig heeft genomen.
2.5.1. Verweerder heeft ter uitvoering van de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2000, no. E01.99.0113/1, een nieuw besluit omtrent de goedkeuring van het wijzigingsplan genomen en dit plan grotendeels goedgekeurd. Hij heeft goedkeuring onthouden aan het hiervoor bedoelde plandeel met de bestemming “Tuinen (T)”, aangezien het gemeentebestuur - bij nader inzien - en hij de bouw van een woning ter plaatse planologisch aanvaardbaar achten terwijl dit op de gronden met deze bestemming niet is toegelaten.
2.5.2. Bij uitspraak van 15 mei 2000, no. E01.99.0113/1, heeft de Afdeling de goedkeuring van het wijzigingsplan vernietigd. Aan het plan is echter geen goedkeuring onthouden met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb. Onder deze omstandigheden diende verweerder op grond van artikel 11, tweede lid, tweede volzin, van de WRO opnieuw te beslissen omtrent de goedkeuring van het eerder vastgestelde wijzigingsplan. Hij was derhalve gehouden tot het nemen van een nieuw besluit en kon zijn besluit niet afhankelijk stellen van een nieuwe wijziging van het bestemmingsplan.
2.5.3. Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb (Memorie van Toelichting op wetsvoorstel 22495, pag. 146) geldt als maximumtermijn waarbinnen moet worden beslist na vernietiging door de rechter, de termijn die van toepassing is op de primaire besluitvorming. Zoals appellanten terecht constateren, heeft verweerder de ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO van toepassing te achten termijn van acht weken voor bekendmaking ruim overschreden. De Awb verzet zich echter niet tegen het nemen van een nieuw besluit na het verstrijken van de daarvoor geldende termijn. In de termijnoverschrijding kan derhalve geen aanleiding worden gezien voor vernietiging van het bestreden besluit.
2.5.4. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in deze formele bezwaren van appellanten geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel met de bestemming “Tuinen (T)” en het plan voor het overige ten onrechte heeft goedgekeurd.
2.6. Appellanten voeren in beroep voorts meer in het bijzonder aan dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming “Woondoeleinden (W)” en de aanduiding ”twee-aaneen (t)”. Zij stellen dat de bewoners van de hiermee voorziene woningen overlast zullen ondervinden van de aangrenzende voetbalvereniging en het nabijgelegen transportbedrijf. Ook zal de voorziene woningbouw volgens hen leiden tot verkeersproblemen op de Oranjestraat.
2.6.1. Verweerder heeft geen reden gezien deze plandelen in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft deze goedgekeurd. Hij acht de voorziene woningbouw stedenbouwkundig verantwoord en verkeerstechnisch aanvaardbaar. Van gemeentewege is toegezegd dat extra parkeergelegenheid en een verkeerslus worden aangelegd, zodra zekerheid bestaat over de woningbouw. Wat betreft de voetbalvelden behoeft na het uitvoeren van maatregelen niet voor onaanvaardbare hinder en geluidsoverlast te worden gevreesd. Ten slotte acht verweerder de afstand van de voorziene woningen tot het transportbedrijf aanvaardbaar.
2.6.2. Wat betreft de voetbalvelden is naar aanleiding van de vernietiging door de Afdeling van het eerdere goedkeuringsbesluit door het adviesbureau “Lichtveld Buis & Partners B.V.” een akoestisch onderzoek uitgevoerd waaruit volgt dat geen strijdigheid ontstaat met het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. Voorts kunnen volgens het rapport van het adviesbureau “Peutz & Associés B.V.” maatregelen worden getroffen ter voorkoming van lichthinder. Niet in geding is dat van de resultaten van deze onderzoeken kan worden uitgegaan. Verder kan overlast van doorschietende ballen worden tegengegaan door ballenvangers te plaatsen. Het gemeentebestuur heeft toegezegd de benodigde aanpassingen te zullen verrichten. Niet aannemelijk is gemaakt dat de aanpassingen planologisch en feitelijk niet realiseerbaar zijn.
Aangaande het transportbedrijf is niet gebleken dat de bewoners van de met het plan mogelijk gemaakte woningen vanwege het transportbedrijf in ernstige mate overlast zullen ondervinden. De Afdeling betrekt daarbij de omstandigheid dat de woningbouw is voorzien aan de achterzijde van het bedrijf waar een mindere geluidsuitstraling plaatsvindt.
In haar uitspraak van 15 mei 2000, no. E01.99.0113/1, is de Afdeling voorts ingegaan op de door appellanten gevreesde verkeersproblemen. Zij achtte het standpunt van verweerder dat door het treffen van verkeerstechnische maatregelen een aanvaardbare verkeerssituatie kan worden bereikt, niet onredelijk. De Afdeling ziet thans geen reden voor een ander oordeel. Van gemeentezijde is toegezegd dat verkeerskundige maatregelen zullen worden getroffen in de vorm van extra parkeergelegenheid en een verkeerslus. Niet aannemelijk is gemaakt dat de vanwege de woningen te verwachten verkeersoverlast met het treffen van maatregelen niet kan worden ondervangen. Hoewel tot dusver geen begin is gemaakt met de (voorbereiding van de) besluiten die voorzien in deze maatregelen, ziet de Afdeling, gelet op de toezegging van het gemeentebestuur dienaangaande, geen reden om hieraan te twijfelen.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.7. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. J.J. Vis en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Langeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2003
317-371.