ECLI:NL:RVS:2003:AK3984

Raad van State

Datum uitspraak
11 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305202/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • M.A.G. Stolker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor opslag van puin zonder vergunning

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 september 2003 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lochem. Dit besluit, genomen op 13 mei 2003, hield in dat de verzoeker een last onder dwangsom was opgelegd voor het opslaan van 660 m3 puin en 450 m3 puingranulaat zonder de vereiste vergunning op een perceel in Lochem.

De verzoeker had op 6 augustus 2003 de Voorzitter verzocht om een voorlopige voorziening, welke op 2 september 2003 ter zitting werd behandeld. De verzoeker was vertegenwoordigd door een gemachtigde, terwijl de gemeente Lochem werd vertegenwoordigd door ambtenaren A.B.M. Grundel en W. Peeks. De Voorzitter overwoog dat, gezien de hoeveelheid puin die was aangetroffen, de gedeputeerde staten op grond van de Wet milieubeheer bevoegd waren om een vergunning te verlenen. Dit leidde tot de conclusie dat het college van gedeputeerde staten verantwoordelijk was voor de bestuursrechtelijke handhaving.

De Voorzitter oordeelde dat er voldoende grond was om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. De beslissing hield in dat het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lochem werd geschorst en dat de gemeente Lochem het griffierecht van € 116,00 aan de verzoeker moest vergoeden. Deze uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 september 2003.

Uitspraak

200305202/1.
Datum uitspraak: 11 september 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Lochem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 mei 2003, BM/03-4425, heeft verweerder verzoeker een last onder dwangsom opgelegd voor het opslaan van 660 m3 puin en 450 m3 puingranulaat zonder vergunning op het perceel [locatie] te [woonplaats].
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 6 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 7 augustus 2003, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 september 2003. Verzoeker is vertegenwoordigd door [gemachtigde]. Verweerder is vertegenwoordigd door A.B.M. Grundel en W. Peeks, ambtenaren van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Reeds vanwege de opgeslagen hoeveelheid van buiten de inrichting afkomstig puin die blijkens het besluit in de inrichting is aangetroffen, neemt de Voorzitter aan dat uit het bepaalde in categorie 28.4 van het inrichtingen- en vergunningenbesluit volgt dat gedeputeerde staten krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer bevoegd zijn om daarvoor vergunning te verlenen.
2.2. Ingevolge artikel 18.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, heeft het bestuursorgaan dat bevoegd is vergunning krachtens artikel 8.1 voor een inrichting te verlenen tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van de betrokken wetten voor degene die de inrichting drijft geldende voorschriften.
2.3. Naar het oordeel van de Voorzitter volgt uit artikel 18.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer in dit geval dat het college van gedeputeerde staten bij uitsluiting bevoegd is tot bestuursrechtelijke handhaving. Aan dat oordeel doet niet af dat verweerder in 1992 een vergunning heeft verleend voor een melktransportbedrijf en agrarisch bedrijf en dat de plaatsvindende activiteiten met puin en puingranulaat strijdig zijn met het door verweerder te handhaven bestemmingsplan.
2.4. Gezien het vorenstaande ziet de Voorzitter grond voor toewijzing van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lochem van 13 mei 2003, kenmerk BM/03-4425;
II. gelast dat de gemeente Lochem aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Stolker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2003
157.