ECLI:NL:RVS:2003:AI1792

Raad van State

Datum uitspraak
3 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301249/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht inzake bouwvergunning voor herstelinrichting motorvoertuigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Amerongen tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht. De rechtbank had op 14 januari 2003 het beroep van verzoeker gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van 6 november 2001 vernietigd, waarbij appellant een bouwvergunning had verleend voor de uitbreiding van een herstelinrichting voor motorvoertuigen op het perceel Koningin [locatie] te [plaats]. Appellant had op 20 maart 2001 vrijstelling en bouwvergunning verleend, maar verzoeker maakte bezwaar tegen deze beslissing. De rechtbank oordeelde dat de uitbreiding niet onder de vrijstellingsbevoegdheid viel, wat leidde tot het hoger beroep van appellant.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 juli 2003 behandeld. Appellant betoogde dat de rechtbank had miskend dat de uitbreiding als een zelfstandig onderdeel van het bedrijf kon worden aangemerkt, maar de Afdeling onderschreef het oordeel van de rechtbank. De uitbreiding viel onder categorie 4 van de Staat van inrichtingen, en de rechtbank had terecht geoordeeld dat de vrijstellingsbevoegdheid niet van toepassing was. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 3 september 2003.

Uitspraak

200301249/1.
Datum uitspraak: 3 september 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Amerongen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 14 januari 2003 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2001 heeft appellant aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de uitbreiding van een herstelinrichting voor motorvoertuigen op het perceel Koningin [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 november 2001 heeft appellant het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 20 maart 2001, onder aanvulling van de motivering, gehandhaafd.
Bij uitspraak van 14 januari 2003, verzonden op 15 januari 2003, heeft de rechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 april 2003 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
[vergunninghoudster] heeft bij brief van 18 april 2003 een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. M. van Hal-Scheffer, advocaat te Utrecht, en [verzoeker] in persoon, bijgestaan door mr. J.A. Wols, gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het perceel is ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Bedrijventerrein” bestemd voor “Bedrijven”. Voor wat betreft de relevante planvoorschriften wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de uitbreiding van de herstelinrichting als een zelfstandig onderdeel van het bedrijf kan worden aangemerkt, op welk onderdeel categorie 3 van de van het bestemmingsplan deel uitmakende Staat van inrichtingen van toepassing is en dat daarvoor vrijstelling, als bedoeld in artikel 2.1.3a van de voorschriften kan worden verleend.
2.3. Dit betoog faalt. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank – en de overwegingen die aan dit oordeel ten grondslag liggen – dat, nu het een uitbreiding betreft van een bedrijf waarop categorie 4 van de Staat van inrichtingen van toepassing is, op deze uitbreiding dezelfde categorie (4) van toepassing is. Ook de Afdeling is van oordeel dat de uitbreiding in functioneel en bouwkundig opzicht deel uitmaakt van het bestaande (garage)bedrijf. De omstandigheid dat in het bedrijfspand te onderscheiden bedrijfsactiviteiten plaatsvinden, doet daaraan niet af.
2.3.1. Appellant heeft nog een beroep gedaan op de uitspraak van de Afdeling van 4 december 2002, inzake nr. 200201191/1. Dit beroep faalt, reeds omdat de omschrijving van een niet-zelfstandig onderdeel van het daar gevestigde bedrijf door de Afdeling is gegeven in het kader van de vraag of de detailhandelsactiviteiten als ondergeschikte activiteiten van de ter plaatse toegestane handels- en bedrijfsactiviteiten kunnen worden aangemerkt. Deze situatie doet zich hier niet voor.
2.4. Het oordeel van de rechtbank dat appellant geen toepassing heeft kunnen geven aan de in artikel 2.1.3a neergelegde vrijstellingsbevoegdheid, is juist. De rechtbank heeft derhalve de op grond daarvan verleende, in bezwaar gehandhaafde, bouwvergunning terecht vernietigd.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Zwart w.g. Van Roosmalen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2003
53-412.