ECLI:NL:RVS:2003:AI1769

Raad van State

Datum uitspraak
3 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206836/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank te Zwolle, die op 12 november 2002 het beroep tegen de afwijzing van hun verzoek om schadevergoeding door de raad van de gemeente Bathmen ongegrond verklaarde. Het verzoek om schadevergoeding was gebaseerd op artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en had betrekking op de gevolgen van een reconstructie van de Koersensweg. De raad had op 31 mei 2001 het verzoek om schadevergoeding afgewezen, en dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd. Appellanten stelden dat de raad ten onrechte had geoordeeld dat zij niet in een planologisch nadeliger situatie waren komen te verkeren door de reconstructie, en dat de toename van verkeers- en geluidshinder onjuist was berekend.

De Raad van State heeft de zaak op 15 juli 2003 behandeld. De raad van de gemeente Bathmen werd vertegenwoordigd door mr. S.P.M. Schaap, advocaat te Apeldoorn. De Raad van State overwoog dat voor de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding moest worden gekeken naar de wijziging van het planologische regime en of appellanten hierdoor in een nadeliger positie waren gekomen. De Raad concludeerde dat de geluidbelasting als gevolg van de reconstructie niet significant was toegenomen en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van een planologisch nadeliger situatie.

Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 3 september 2003.

Uitspraak

200206836/1.
Datum uitspraak: 3 september 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant sub 1], wonend te [woonplaats] en
[appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zwolle van 12 november 2002 in het geding tussen:
appellanten
en
de raad van de gemeente Bathmen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2001 heeft de raad van de gemeente Bathmen (hierna: de raad) het verzoek van appellanten om toekenning van schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) afgewezen.
Bij besluit van 14 februari 2002 heeft de raad het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 november 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank), voorzover hier van belang, het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 januari 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 februari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bathmen van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2003, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. S.P.M. Schaap, advocaat te Apeldoorn, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de raad ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat zij als gevolg van het vrijstellingsbesluit niet in een planologisch nadeliger situatie zijn komen te verkeren dan voordien het geval was. Appellanten stellen dat de toename van de verkeers- en geluidhinder als gevolg van de reconstructie van de Koersensweg op onjuiste wijze is berekend, omdat daarbij ten onrechte de geluidoverlast veroorzaakt door de nabijgelegen rijksweg A 1 is betrokken en dat onvoldoende gewicht is toegekend aan het door hen overgelegde rapport van Overwater taxatie- en onteigeningsadviesbureau B.V. (hierna: Overwater).
2.2. De raad heeft aan zijn besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding het advies van de Stichting Advies Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) uit maart 2001 ten grondslag gelegd.
2.3. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij dient te worden uitgegaan van een maximale invulling van de planologische mogelijkheden. In dit geval dient een vergelijking te worden gemaakt tussen het bestemmingsplan “Buitengebied 1994” en de planologische situatie die mogelijk is gemaakt door het, op de in voorbereiding zijnde herziening van dit bestemmingsplan anticiperende, vrijstellingsbesluit.
2.4. Op de gronden waarop de Koersensweg na de reconstructie zal zijn gelegen rusten ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied 1994” de bestemming “Wegen” en de aanduidingen “3” (wegen met een rijbaan met een breedte van ten minste 3 meter ten hoogste 5 meter, alsmede paden) en “4” (onverharde en halfverharde wegen en paden en instandhouding van zandwegen), alsmede de bestemmingen “Agrarisch gebied met Landschapswaarden” en “Water”. De Koersensweg bestaat na de reconstructie uit een verharde weg met een breedte van 6,00 meter met daarnaast een door een tussenberm van de rijbaan gescheiden vrij liggend fietspad. Op grond van bedoeld bestemmingsplan was dit niet mogelijk geweest. Teneinde deze reconstructie toch mogelijk te maken heeft het college van burgemeester en wethouders van Bathmen bij besluit van 1 februari 2000, voorzover hier van belang, vrijstelling van deze bestemmingsplanvoorschriften verleend op grond van artikel 19 van de WRO.
Uit een in het kader van de voorbereiding van de reconstructie opgesteld onderzoeksrapport van Goudappel Coffeng, Adviseurs verkeer en vervoer (hierna: Goudappel Coffeng), is gebleken dat de geluidbelasting aan de gevels van de dichtstbijzijnde woningen als gevolg van de reconstructie met 0,1 en 0,2 dB(A) zal toenemen, welke toename voor een mens niet hoorbaar is. In het op verzoek van de rechtbank door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) opgestelde rapport van 18 juni 2002 wordt, aansluitend bij het door Goudappel Coffeng verrichte onderzoek, eveneens geconcludeerd dat de reconstructie niet leidt tot een toename van de geluidhinder ter plaatse van het landhuis van appellanten. Tevens wordt daarin nader gemotiveerd uiteen gezet waarom er – zoals ook de StAB reeds had geconcludeerd - geen reden is te stellen dat het uitzicht en de privacy op het perceel van appellanten ingevolge de reconstructie wordt geschaad.
2.5. De rechtbank heeft gezien de inhoud van deze rapporten, alsook het hierboven reeds vermelde advies van de SAOZ, terecht geoordeeld dat van een planologisch nadeliger situatie niet kan worden gesproken.
Bij de beantwoording van de vraag in hoeverre appellanten als gevolg van de reconstructie geluidhinder ondervinden moet met alle in het kader van de geluidbelasting op hun perceel relevante factoren rekening worden gehouden. Daartoe behoort ook het geluid afkomstig van de vóór die reconstructie reeds bestaande rijksweg A 1. Het rapport van Overwater bevat op dit punt geen met objectieve gegevens gestaafde bestrijding van de bevindingen zoals deze met name zijn neergelegd in het rapport van Goudappel en Coffeng. Evenmin bevat het rapport van Overwater een voldoende gemotiveerde weerlegging van de argumenten op grond waarvan de StAB en de SAOZ tot de conclusie zijn gekomen dat van verlies van uitzicht en aantasting van privacy geen sprake is.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2003
164-.