ECLI:NL:RVS:2003:AI1737

Raad van State

Datum uitspraak
26 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304766/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening brandweerkazerne in Coevorden en de VNG-brochure

Op 27 mei 2003 verleende de gemeente Coevorden een vergunning op basis van de Wet milieubeheer voor de oprichting en werking van een brandweerkazerne met oefenruimte op een specifiek perceel. Dit besluit werd op 12 juni 2003 ter inzage gelegd. Tegen deze vergunning heeft de verzoekster, een omwonende, op 23 juni 2003 beroep ingesteld bij de Raad van State, met een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoekster betoogde dat de vergunning in strijd was met de VNG-brochure, die een minimale afstand van 50 meter tussen een brandweerkazerne en woningen voorschrijft. De Voorzitter van de Raad van State overwoog dat de VNG-brochure niet bindend is en dat de gemeente op goede gronden had besloten om deze afstandseisen niet in acht te nemen.

Tijdens de zitting op 11 augustus 2003 werd het verzoek behandeld, waarbij de verzoekster en vertegenwoordigers van de gemeente aanwezig waren. De Voorzitter merkte op dat het niet onherroepelijk zijn van het bestemmingsplan geen belemmering vormt voor het verlenen van een vergunning. De verzoekster voerde verder aan dat de vergunning ten onrechte was verleend, omdat deze in de nabijheid van een kerkhof was gesitueerd, wat ongepast zou zijn. De Voorzitter concludeerde echter dat de locatiekeuze niet ter discussie stond in het kader van de vergunningverlening.

De verzoekster stelde ook dat er geen voorschriften waren opgenomen met betrekking tot het gebruik van open vuur of gevaarlijke stoffen tijdens oefeningen. De Voorzitter gaf aan dat de vergunning was verleend conform de aanvraag, waarin was vermeld dat er geen gebruik zou worden gemaakt van open vuur of gevaarlijke stoffen. Uiteindelijk wees de Voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de conclusie dat er geen reden was om de vergunning niet in stand te houden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 26 augustus 2003.

Uitspraak

200304766/2.
Datum uitspraak: 26 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], allen wonend te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Coevorden,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2003 heeft verweerder aan de gemeente Coevorden (hierna: vergunninghoudster) een vergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een brandweerkazerne met oefenruimte, gelegen op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 12 juni 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 23 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 23 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2003, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 augustus 2003, waar verzoekster in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door H. Lomulder, W.M. Masselink en ing. J. Bril, allen ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster als partij gehoord, vertegenwoordigd door J. de Koning, gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekster voert aan dat het bestemmingsplan “Brandweerkazerne Boelkenweg Sleen” nog niet onherroepelijk is, zodat verweerder in dit stadium nog geen vergunning had mogen verlenen voor het oprichten en in werking hebben van de brandweerkazerne.
De Voorzitter overweegt dat het niet onherroepelijk zijn van een bestemmingsplan er niet aan in de weg staat dat een vergunning krachtens de Wet milieubeheer wordt verleend.
2.3. Verzoekster betoogt dat verweerder ten onrechte heeft voorgeschreven dat een geluidscherm moet worden geplaatst. Volgens haar past een dergelijk scherm qua grootte en vormgeving niet in de onderhavige landelijke omgeving.
De Voorzitter overweegt dat de vraag of sprake is van een aantasting van landschappelijke waarden primair aan de orde komt in het kader van planologische regelingen. Daarnaast blijft in het kader van vergunningverlening krachtens de Wet milieubeheer ruimte voor een aanvullende milieuhygiënische toets. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is het de Voorzitter echter niet gebleken dat sprake is van een zodanige aantasting van landschappelijke waarden, dat dit zou moeten leiden tot het weigeren van de vergunning of tot het stellen van nadere voorschriften.
2.4. Verzoekster voert aan dat verweerder ten onrechte vergunning heeft verleend voor een brandweerkazerne, gelegen in de nabije omgeving van een kerkhof. Zij meent dat dit ongepast is, aangezien een kerkhof moet zijn verbonden met stilte en rust.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting legt de Voorzitter dit bezwaar van verzoekster aldus uit dat zij beoogt aan te voeren dat de inrichting op een andere locatie zou moeten worden gevestigd. Hieromtrent overweegt de Voorzitter dat verweerder is gehouden op grondslag van de aanvraag te beoordelen of voor de in die aanvraag genoemde locatie vergunning kan worden verleend. Of een andere locatie meer geschikt is voor vestiging van de inrichting speelt hierbij geen rol.
2.5. Verzoekster stelt dat het bestreden besluit in strijd is met de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (hierna: VNG-brochure), aangezien niet wordt voldaan aan de hierin voorgeschreven afstand van 50 meter tussen een brandweerkazerne en woningen.
De Voorzitter overweegt dat de VNG-brochure door gemeenten kan worden gehanteerd bij het vaststellen van het lokale ruimtelijke ordeningsbeleid. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat deze brochure en de hierin opgenomen afstandseisen niet in acht behoeven te worden genomen bij de beoordeling van de onderhavige aanvraag om een vergunning krachtens de Wet milieubeheer.
2.6. Volgens verzoekster ontbreekt in het bestreden besluit ten onrechte een voorschrift met betrekking tot het verbod op het gebruik van open vuur of gevaarlijke stoffen bij oefeningen. Verder stelt zij dat ten onrechte niet in een voorschrift is voorgeschreven hoeveel oefeningen jaarlijks mogen worden uitgevoerd.
De Voorzitter overweegt dat de onderhavige vergunning conform de aanvraag is verleend. In het dictum van het bestreden besluit is bepaald dat de aanvraag met bijbehorende stukken en tekeningen onderdeel uitmaakt van de vergunning. In de aanvraag is vermeld dat ongeveer 12 maal per jaar inzetoefeningen plaatsvinden in de avondperiode tussen 19.00 en 21.00 uur. Uit de aanvraag blijkt niet dat bij deze oefeningen open vuur, rook dan wel gevaarlijke stoffen gebruikt zullen worden. Derhalve ziet de vergunning hier niet op. Een expliciet verbod is dan ook niet nodig. Ter zitting heeft vergunninghoudster overigens ook bevestigd dat van het gebruik van vuur, rook of gevaarlijke stoffen bij de oefeningen in de onderhavige brandweerkazerne geen sprake zal zijn. Bij deze oefeningen wordt uitsluitend zogenoemd schuimvormend middel gebruikt. Het oefenen met rook en vuur zal op een locatie buiten de inrichting plaatsvinden, aldus vergunninghoudster.
Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter in hetgeen verzoekster heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de vergunning niet in stand kan blijven.
2.7. Gelet op het vorenoverwogene wijst de Voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2003
163-404.