ECLI:NL:RVS:2003:AI1491

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200302188/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake handhaving bouwvergunning door gemeente Enschede

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellanten tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Almelo van 19 maart 2003. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede, dat op 21 oktober 2002 aan verzoeker heeft verzocht een bouwwerk, dat was gebouwd onder een herroepen bouwvergunning, te verwijderen. De voorzieningenrechter had het beroep van verzoeker gegrond verklaard en de bestreden besluiten van het college vernietigd. Appellanten hebben hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 29 juli 2003. Tijdens deze zitting zijn zowel appellanten als het college vertegenwoordigd. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het bouwplan van verzoeker in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Hierdoor was er geen sprake van een rechtsgeldige bouwvergunning. De Afdeling concludeert dat het college bevoegd was om handhavend op te treden en dat verzoeker zonder geldige bouwvergunning heeft gebouwd.

De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de voorzieningenrechter vernietigd. Tevens is het beroep van verzoeker ongegrond verklaard. De gemeente Enschede is gelast om het griffierecht aan appellanten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 27 augustus 2003.

Uitspraak

200302188/1.
Datum uitspraak: 27 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Almelo van 19 maart 2003 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Enschede
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede (hierna: het college) [verzoeker] aangeschreven het bouwwerk, dat onder de vigeur van de herroepen bouwvergunning van 23 april 2002 is gebouwd op het perceel aan de [locatie] te [plaats], te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluiten van 30 januari 2003 en 3 maart 2003 heeft het college het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor wat betreft de inpandige wijzigingen en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 maart 2003, verzonden op die dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Almelo (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar van 30 januari 2003 en 3 maart 2003 en het besluit van 21 oktober 2002 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 3 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 4 april 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 april 2003 heeft [verzoeker] en bij brief van 28 april 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2003, waar appellanten in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. Hassink, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Tevens is [verzoeker] in persoon, bijgestaan door mr. E.W. Roessingh, advocaat te Hengelo, verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij uitspraak van heden, nr. 200301215/1, heeft de Afdeling vernietigd de uitspraak van de rechtbank van 4 februari 2003, waarbij het bezwaar van [verzoeker] tegen de herroeping van de bouwvergunning gegrond is verklaard en dit besluit is vernietigd.
2.2. Gelet op deze uitspraak staat vast dat het bouwplan van [verzoeker] in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Op grond daarvan is er ingevolge het ten tijde van de aanvraag geldende artikel 46, derde lid, van de Woningwet, nimmer sprake geweest van de van rechtswege verleende bouwvergunning, die de voorzieningenrechter aanwezig heeft geacht. [verzoeker] is derhalve, vanaf de herroeping van de verleende bouwvergunning, nimmer in het bezit geweest van een geldige bouwvergunning.
2.2.1. Gelet hierop constateert de Afdeling dat [verzoeker] heeft gebouwd zonder bouwvergunning. Het college was dan ook bevoegd handhavend op te treden. Alleen in zeer bijzondere gevallen mag een bestuursorgaan hiervan afzien. Een dergelijk bijzonder geval doet zich bijvoorbeeld voor wanneer er concreet zicht op legalisering bestaat. Gelet op eerdergenoemde uitspraak met betrekking tot de herroeping van de bouwvergunning, is de Afdeling van oordeel dat hiervan geen sprake is. Van overige bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college had behoren af te zien van handhaving is evenmin gebleken.
2.2.2. Het college heeft [verzoeker] dan ook op juiste gronden aangeschreven de zonder bouwvergunning gebouwde dakopbouw te verwijderen en verwijderd te houden.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
2.4. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Almelo van 19 maart 2003, 03 / 186 GEMWT W1 V en 03 / 187 GEMWT W1 A, voorzover daarbij het beroep van [verzoeker] gegrond is verklaard en de besluiten van 30 januari 2003, 3 maart 2003 en 21 oktober 2003 zijn vernietigd;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van [verzoeker] ongegrond;
IV. gelast dat de gemeente Enschede aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 175,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2003
53-380.