ECLI:NL:RVS:2003:AI1481

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301215/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vergunningverlening voor het vergroten van een winkel/woonhuis in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank te Almelo van 4 februari 2003, waarin de rechtbank het beroep van [verzoeker] gegrond verklaarde en de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede vernietigde. Het college had op 23 april 2002 een vergunning verleend voor het vergroten van een winkel/woonhuis op het perceel [locatie] te [plaats]. Echter, op 22 augustus 2002 herroepen zij deze vergunning na bezwaar van onder andere appellanten sub 1, en weigerden de bouwvergunning alsnog. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte de vergunning had herroepen, maar het college en appellanten sub 1 gingen in hoger beroep.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 29 juli 2003. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan "Velve Lindenhof 1987", dat slechts één bouwlaag toestaat. De Raad concludeerde dat de rechtbank had miskend dat de dakopbouw als een tweede bouwlaag moest worden aangemerkt, wat in strijd was met het bestemmingsplan. De hoger beroepen van appellanten sub 1 en het college werden gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. Het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van het college werd ongegrond verklaard. Tevens werd bepaald dat het griffierecht aan appellanten sub 1 werd terugbetaald.

De uitspraak benadrukt het belang van bestemmingsplannen en de strikte naleving daarvan bij vergunningverlening. De Raad van State bevestigt dat een bouwvergunning niet van rechtswege kan worden verleend als het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, en dat het college bevoegd was om de vergunning te weigeren.

Uitspraak

200301215/1.
Datum uitspraak: 27 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats] ,
2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Almelo van 4 februari 2003 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2002 heeft appellant sub 2 (hierna: het college) aan [verzoeker] vergunning verleend voor het vergroten van een winkel/woonhuis op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 22 augustus 2002 heeft het college het daartegen door onder andere appellanten sub 1 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 23 april 2002 herroepen en de bouwvergunning alsnog geweigerd.
Bij uitspraak van 4 februari 2003, verzonden op die dag, heeft de rechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar van 22 augustus 2002 en het besluit van het college van 23 april 2002 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten sub 1] bij brief van 24 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2003, en het college bij brief van 17 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 18 maart 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 24 april 2003 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2003, waar [appellanten sub 1] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. Hassink, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Tevens is verschenen [verzoeker], aanvrager van de bouwvergunning, bijgestaan door mr. E.W. Roessingh, advocaat te Hengelo.
2. Overwegingen
2.1. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Velve Lindenhof 1987” rust op het oostelijk deel van het perceel de bestemming “winkels in één bouwlaag, waarboven een of meer eengezinshuizen in 1 bouwlaag” met de toevoeging “woningen toegestaan” en op het westelijk deel van het perceel de bestemming “winkels in 1 bouwlaag”.
Ingevolge artikel 24 van de voorschriften behorende bij dit bestemmingsplan zijn de voor “winkels” aangewezen gronden bestemd voor gebouwen die door hun indeling uitsluitend of in hoofdzaak zijn bestemd om te worden gebruikt ten dienste van detailhandel. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat uitsluitend gebouwen en/of andere bouwwerken mogen worden gebouwd ten dienst van de in lid 1 genoemde bestemming. Ingevolge het derde lid mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd met inachtneming van het aantal op de plankaart aangegeven bouwlagen.
Ingevolge artikel 1 van de voorschriften moet onder bouwlaag worden verstaan: een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderverdieping en zolder.
2.1.1. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met de op het perceel rustende bestemming “winkels in 1 bouwlaag ”, door ten onrechte aan te nemen dat de te realiseren ruimte boven de winkel niet is aan te merken als bouwlaag.
2.1.2. Dit betoog slaagt. Gezien de beschikbare gedingstukken lijdt het geen twijfel dat de dakopbouw een doorlopend gedeelte van een gebouw betreft dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd. Anders dan de rechtbank heeft overwogen is niet relevant of deze ruimten worden gebruikt ten behoeve van de winkel en niet voor woondoeleinden, nu het bestemmingsplan slechts één bouwlaag toelaat en de met het bouwplan te realiseren ruimte voorziet in een tweede bouwlaag, niet zijnde een onderverdieping of zolder. Hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd, inhoudende dat de schuine wanden van de dakopbouw gezien de constructie niet als een doorlopend gedeelte van de begane grond kunnen gelden, heeft voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een bouwlaag geen betekenis. Ten onrechte hecht [verzoeker] aan de woorden “doorlopend gedeelte” zodanige betekenis dat, slechts in geval van constructieve gelijkheid van verschillende verdiepingen van een gebouw, van bouwlagen sprake zou kunnen zijn. De door [verzoeker] opgeworpen vraag of een puntdak met nauwelijks hellende dakvlakken voor vergunningverlening in aanmerking zou komen behoeft geen bespreking aangezien de bouwaanvraag daarop niet ziet.
2.2. Nu vaststaat dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan kan er geen sprake zijn van een van rechtswege verleende bouwvergunning, zodat het college op 23 april 2002 bevoegd was een besluit te nemen op de aanvraag van [verzoeker]. Gelet op het bovenstaande heeft het college bij besluit van 22 augustus 2002 terecht besloten het besluit van 23 april 2002 te herroepen en de gevraagde bouwvergunning alsnog te weigeren.
2.3. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van het college van 22 augustus 2002 ongegrond verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.5. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat – naar analogie van artikel 41, vijfde lid – het griffierecht door de Secretaris van de Raad van State aan [appellanten sub 1] wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Almelo van 4 februari 2003, 02 / 820 WW44 V1 A;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van [verzoeker] ongegrond;
IV. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan appellanten sub 1 het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 175,00) terugstort.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2003
53-380.