200301112/1.
Datum uitspraak: 27 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Dordrecht van 24 januari 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht.
Bij besluit van 7 augustus 1998 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht (hierna: het college) de melding van de naamloze vennootschap “Eneco N.V.” (hierna Eneco) van het voornemen tot het plaatsen van een transformatorstation op het perceel gelegen in het gebied Stadspolder vlek D5, kadastraal bekend gemeente Dordrecht, sectie R, nummers 4651 en 3487, beide gedeeltelijk, niet akkoord bevonden.
Bij besluit van 8 december 1998 heeft het college het daartegen door Eneco gemaakte bezwaar gegrond verklaard en is het college alsnog akkoord gegaan met de melding.
Bij uitspraak van 11 augustus 2000 heeft de rechtbank te Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door onder andere appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
Bij besluit van 10 januari 2001 heeft de wethouder ruimtelijke ontwikkeling, volkshuisvesting en verkeer en vervoer, namens het college, het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard, vrijstelling verleend van het bestemmingsplan en is de wethouder alsnog akkoord gegaan met de melding.
Bij uitspraak van 24 januari 2003, verzonden op die dag, heeft de rechtbank het daartegen door onder andere appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 9 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 21 februari 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 april 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2003, waar appellanten in persoon, en het college, vertegenwoordigd door drs. E.M. Pronk, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellanten hebben ter zitting medegedeeld dat hun hoger beroep alleen ziet op het in stand laten van de rechtsgevolgen van het besluit door de rechtbank. Appellanten betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwwerk een hinderlijk contrast vormt met de achtergrond en dat het college niet de juiste feiten heeft verzameld.
2.2. Op grond van het bestemmingsplan “Oudelandshoek” rust op het perceel waarop de melding ziet, de bestemming “groenvoorzieningen”.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de voorschriften behorende bij dit bestemmingsplan, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in deze voorschriften voor wat betreft de bouw van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals een transformatorstation, een gasregelstation, kabelverdeelkasten e.d., met dien verstande dat de oppervlakte niet meer dan 20m2 en de hoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen.
2.3. De Afdeling overweegt dat bij de keuze van de locatie van het bouwplan enerzijds rekening is gehouden met het feit dat zowel de woningen in de wijk de Makoré als in de wijk de Meranti vanuit dit transformatorstation van elektriciteit dienen te worden voorzien, terwijl anderzijds dit station om technische redenen op korte afstand (maximaal 50 meter) van het zogeheten provisorium moet worden gesitueerd. Tegen de achtergrond van deze eisen is, naar uit de stukken blijkt, gezocht naar een locatie die zo ver mogelijk van woningen is gelegen, teneinde eventuele visuele hinder zoveel mogelijk te beperken. Gelet op deze afweging van belangen en gezien het advies van de welstandscommissie Dordrecht ziet de Afdeling geen plaats voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot de vrijstelling en de acceptatie van de melding heeft kunnen besluiten. De Afdeling gaat er overigens van uit dat de van de melding onderdeel uitmakende groenvoorziening op korte termijn wordt aangebracht. De door appellanten voorgestelde alternatieve locatie is niet relevant, omdat het college dient te besluiten ten aanzien van de gemelde locatie. De rechtbank heeft derhalve terecht en op juiste gronden bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
2.4. De door appellanten aangevoerde schade is pas in hoger beroep opgeworpen, zodat dit geen onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit en derhalve buiten de grenzen van dit geding valt.
2.5. Het beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2003