ECLI:NL:RVS:2003:AI1431

Raad van State

Datum uitspraak
20 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304241/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.M.H. Hirsch Ballin
  • J.J. den Broeder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke handhaving varkenshouderij

In deze zaak heeft verzoeker op 25 februari 2003 een verzoek ingediend bij verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek, om handhavingsmaatregelen te treffen op basis van de Wet milieubeheer ten aanzien van een varkenshouderij op een specifiek perceel. Dit verzoek is op 26 februari 2003 door verweerder ontvangen. Verzoeker heeft op 28 maart 2003 bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek. Vervolgens heeft verzoeker op 23 mei 2003 opnieuw de Voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, wat op 7 augustus 2003 ter zitting is behandeld.

De Voorzitter heeft vastgesteld dat verweerder niet heeft voldaan aan een eerdere uitspraak van 7 mei 2003, waarin verweerder was gelast om binnen twee weken een beslissing te nemen op het verzoek van verzoeker. De Voorzitter oordeelt dat verweerder gehouden was om aan deze uitspraak gevolg te geven, maar dit niet heeft gedaan. Daarom heeft de Voorzitter besloten om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij verweerder wordt opgedragen om binnen twee weken alsnog een besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

Daarnaast is bepaald dat verweerder een dwangsom van € 225,00 per dag verbeurt, met een maximum van € 9.000,00, voor iedere dag dat het desbetreffende besluit niet is genomen of niet is bekendgemaakt. Tevens is het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 402,50, en dient de gemeente Oldebroek het door verzoeker betaalde griffierecht van € 116,00 te vergoeden. De uitspraak is gedaan door de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, mr. E.M.H. Hirsch Ballin, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat, en is openbaar uitgesproken op 20 augustus 2003.

Uitspraak

200304241/1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek,
verweerder.
1. Procesverloop
Verzoeker heeft bij brief van 25 februari 2003, ingekomen bij verweerder op 26 februari 2003, verweerder verzocht krachtens de Wet milieubeheer handhavingsmaatregelen te treffen ten aanzien van een varkenshouderij op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij brief van 28 maart 2003 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op dit verzoek.
Bij brief van 28 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op
31 maart 2003, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 7 mei 2003, no. 200302071/2, verzonden op
8 mei 2003, heeft de Voorzitter een voorlopige voorziening getroffen waarbij verweerder is gelast binnen twee weken na verzending van de uitspraak een beslissing op het verzoek te nemen.
Bij brief van 23 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2003, heeft verzoeker de Voorzitter opnieuw verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 augustus 2003, waar verzoeker, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door J.C. Kaat, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Verzoeker verwijt verweerder dat deze de uitspraak van de Voorzitter van 7 mei 2003, no. 200302071/2, niet naleeft. Hij heeft verzocht opnieuw een termijn te stellen voor het beslissen op het verzoek en de Voorzitter gevraagd verweerder een dwangsom op te leggen voor iedere dag dat hij na het verstrijken van deze termijn nalaat een besluit te nemen op zijn verzoek.
2.2. Vaststaat dat verweerder geen gevolg heeft gegeven aan de bovengenoemde uitspraak.
De Voorzitter is van oordeel dat verweerder, gelet op hetgeen in artikel 8:72, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald, gehouden was om binnen de gestelde termijn aan de bovengenoemde uitspraak gevolg te geven. Verweerder heeft dit niet gedaan.
2.3. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter ziet daarbij aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:72, vijfde en zevende lid, in samenhang bezien met artikel 8:84, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. treft de voorlopige voorziening dat verweerder wordt opgedragen om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan alsnog een besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
II. bepaalt dat indien of zolang verweerder niet voldoet aan het onder punt I gestelde, hij aan verzoeker een dwangsom verbeurt van
€ 225,00 per dag, met een maximum van € 9.000,00, voor iedere dag dat het desbetreffende besluit niet is genomen of niet is bekendgemaakt;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 402,50, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Oldebroek te worden betaald aan verzoeker;
IV. gelast dat de gemeente Oldebroek aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Den Broeder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2003
187-443.