200300999/1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
Bij besluit van 30 mei 2002 heeft de gemeenteraad van Vlissingen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 mei 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "Secundaire weg Vlissingen - Koudekerke (S14), 1e herziening".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 10 december 2002, kenmerk 0212399/652/65, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 3 bij brief van 19 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 7 april 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2003, waar verweerder, vertegenwoordigd door ir. E.A. Dekker, ambtenaar der provincie, is verschenen. Voorts is daar namens de gemeenteraad van Vlissingen W.J.C. Vael, ambtenaar der gemeente gehoord. Appellanten zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan voorziet in de aanleg van een gedeelte van de provinciale weg van Vlissingen naar Koudekerke (S14). De planherziening is noodzakelijk in verband met een wijziging van de gemeentegrens tussen Vlissingen en Veere. Een klein gedeelte van het vastgestelde tracé van de S14 op het grondgebied van de gemeente Vlissingen is nog niet planologisch geregeld. Het overige deel van het desbetreffende tracé is wel reeds vastgelegd in onherroepelijke bestemmingsplannen.
Verweerder heeft het plan goedgekeurd.
2.3. Appellanten, wonende aan de [locatie] te [plaats], zijn van mening dat geen goede belangenafweging heeft plaatsgevonden. Zij hebben er bezwaar tegen dat toezeggingen over integrale behandeling van verzoeken om schadevergoeding niet zijn nagekomen. Het advies van de taxatiecommissie en het akoestisch onderzoek zijn ondeugdelijk. Voorts vrezen zij aantasting van hun woongenot tengevolge van de aanleg van de weg. Tenslotte stellen zij dat er een goede mogelijkheid is om het tracé van de S14 voor een deel aan te passen.
2.4. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting stelt de Afdeling het volgende vast. De gemeenteraad van Vlissingen heeft op 19 december 2002 het bestemmingsplan “Buitengebied 3e herziening” vastgesteld. Dit plan voorziet eveneens in een planologische regeling van het gedeelte van de S14 waar het bestemmingsplan "Secundaire weg Vlissingen - Koudekerke (S14), 1e herziening" op ziet. Verweerders hebben het plan bij besluit van 11 maart 2003 goedgekeurd. De beroepstermijn is inmiddels verstreken. Appellanten hebben geen beroep ingesteld tegen dit besluit. Ingevolge artikel 28, zevende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, is dit besluit in werking getreden. Voorts is niet gebleken van feiten en omstandigheden die nopen tot een inhoudelijk oordeel.
Onder deze omstandigheden, komt de Afdeling tot de slotsom dat het processuele belang van appellanten bij een inhoudelijke behandeling van het beroep dat hier voorligt, is weggevallen.
2.5. In verband met het voorgaande dient het beroep van appellanten niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.P. van Os-Ravesloot, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Van Os-Ravesloot
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2003