200300320/1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te
's-Hertogenbosch van 21 november 2002 in het geding tussen:
college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernheze.
Bij besluit van 18 december 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernheze (hierna: het college) onder oplegging van een last onder dwangsom appellant gelast de bewoningssituatie op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats], te beëindigen en het gebouw in overeenstemming te brengen met de op 20 september 1994 verleende bouwvergunning, in die zin dat in ieder geval de woonhuiselementen, te weten de dakkapellen, de badkamer en de keuken, uit de woning worden verwijderd.
Bij besluit van 16 juli 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 november 2002, verzonden op 6 december 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 16 januari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 februari 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 8 april 2003 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], is verschenen.
2.1. Het betoog van appellant, dat de voorzieningenrechter ten onrechte de gehandhaafde aanschrijving in stand heeft gelaten, faalt. De voorzieningenrechter heeft terecht en op goede gronden overwogen dat er sprake is van een tweede zelfstandige woning, dat het overgangsrecht niet ziet op illegaal bouwen en dat de wraking van het gebruik van het gebouwde in de weg staat aan een beroep op het overgangsrecht. De Afdeling is met de voorzieningenrechter van oordeel dat het college in voldoende mate heeft gemotiveerd waarom is afgeweken van het advies van de commissie bezwaarschriften Bernheze.
2.2. Nu door de voorzieningenrechter terecht is geoordeeld dat er sprake is van een met het bestemmingsplan strijdige situatie en dat het college bevoegd was handhavend op te treden, kan alleen in bijzondere gevallen door het bestuursorgaan van handhavend optreden tegen de illegale situatie worden afgezien. De door appellant aangevoerde grond dat het college geen structureel handhavingsbeleid voert, wat daar verder ook van zij, kan niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt.
2.3. Anders dan appellant betoogt heeft de voorzieningenrechter met juistheid overwogen dat er geen plaats is voor het oordeel dat de te verbeuren dwangsom onredelijk hoog is. Daarbij is door de Afdeling in aanmerking genomen dat verweerder, blijkens de stukken, de hoogte van de dwangsom heeft gerelateerd aan de geschatte kosten voor de gerealiseerde verbouwing.
2.4. Het beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2003