200204713/1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 19 juli 2002 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Eindhoven.
Bij besluit van 13 juni 2000, verzonden op 17 juli 2000, heeft de raad van de gemeente Eindhoven (hierna: de raad) een verzoek van appellant om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) afgewezen.
Bij brief van 11 augustus 2000 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 juni 2000.
Bij brief van 24 december 2000 heeft appellant beroep bij de rechtbank
's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
Bij besluit van 17 december 2001 heeft de raad, overeenkomstig het advies van 13 september 2001 van de commissie voor bezwaren en ombudszaken, op het bezwaar beslist.
Bij uitspraak van 19 juli 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar
niet-ontvankelijk verklaard, het beroep voor het overige gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 oktober 2002 heeft de raad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2003, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. L.A. Sluiter, ambtenaar bij de gemeente, is verschenen. Appellant heeft de Afdeling bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.
2.1. De rechtbank heeft het beroep, voorzover gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, en voorzover gericht tegen de weigering van een (plan)schadevergoeding gegrond verklaard, en voorts, voorzover de subonderdelen van onderdeel B van de beslissing op bezwaar moeten worden aangemerkt als een afwijzing van een verzoek om een zelfstandig schadebesluit, geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegde orgaan is om daarover te beslissen en het beroep in zoverre eveneens gegrond verklaard.
2.2. Het betoog van appellant dat de rechtbank heeft verzuimd om op zijn overige beroepsgronden, gericht tegen een aantal subonderdelen van onderdeel B van de beslissing op bezwaar, in te gaan slaagt dan ook niet. Omdat de raad niet bevoegd was in bezwaar te oordelen over de subonderdelen van onderdeel B, had de raad met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht het verzoek moeten doorsturen naar het college van burgemeester en wethouders. Dit oordeel van de rechtbank is juist.
2.3. Voorzover het hoger beroep zich tevens zou richten tegen de in rechtsoverweging 2.1. weergegeven oordelen van de rechtbank, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat die oordelen onjuist zijn. Er bestaat derhalve ook overigens geen aanleiding voor een vernietiging van de uitspraak.
2.4. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. H. Troostwijk, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.C.M. Ramsahai, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Ramsahai
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2003