200206596/1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de burgemeester van Leeuwarden,
2. de commanditaire vennootschap "C.V. Febo Leeuwarden", gevestigd te Leeuwarden,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 5 november 2002 in het geding tussen:
Bij besluit van 4 september 2001 heeft appellant sub 1 (hierna: de burgemeester) aan [vergunninghouder] op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Leeuwarden een vergunning verleend voor het exploiteren van het niet-alcoholverstrekkend bedrijf [naam bedrijf] in het pand aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 8 januari 2002 heeft de burgemeester het daartegen door appellant sub 2 (hierna: Febo) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 november 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door Febo ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, voorzover de burgemeester heeft aangenomen dat de exploitatievergunning in strijd is met het bestemmingsplan, en bepaald dat de rechtsgevolgen van het gedeeltelijk vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de burgemeester bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 december 2002, en Febo bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 23 januari 2003 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
Bij brief van 7 februari 2003 heeft Febo van antwoord gediend.
Op 23 april 2003 heeft de burgemeester een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2003, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door F. Huitema, ambtenaar bij de gemeente, en Febo, vertegenwoordigd door mr. R.C.M. Kamsma, advocaat te Leeuwarden en [gemachtigde], zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.3.1.1.a, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Leeuwarden (hierna: de APV) is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Op grond van het derde lid van voornoemd artikel van de APV kan de burgemeester een exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren a. wegens strijd met het vigerend bestemmingsplan;
b. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen, dat het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.
Ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel houdt de burgemeester bij de toepassing van de in het derde lid onder b genoemde weigeringsgrond, rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan "Nieuwesteeg/Oude Doelesteeg en Zuiderstraat" (hierna: het bestemmingsplan) mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat afwijkt van het plan op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, worden voortgezet.
In artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van voornoemde planvoorschriften is voorgeschreven dat het verboden is om het afwijkende gebruik te wijzigen, indien daardoor de bestaande afwijkingen van het plan naar de aard en/of intensiteit zouden worden vergroot.
Ingevolge de in het partiële herzieningsplan “Horecaregeling binnenstad” (hierna: het herzieningsplan) van het bestemmingsplan opgenomen tabel blok 4, blokzijde 1 zijn in de [locatie] maximaal vijf horecagelegenheden toegelaten.
2.2. Het hoger beroep van de burgemeester richt zich met name tegen het oordeel van de rechtbank dat de beslissing op bezwaar moet worden vernietigd, voorzover de burgemeester heeft aangenomen dat de exploitatievergunning in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens de burgemeester heeft de rechtbank hierbij de overgangsrechtelijke status van het pand [locatie] miskend, aangezien dit pand ten tijde van het van kracht worden van het herzieningsplan van het bestemmingsplan op 12 juli 1999, en ten tijde in geding bij de rechtbank, het zesde horecabedrijf was in een straat waar ingevolge de in het herzieningsplan opgenomen tabel blok 4, blokzijde 1 maximaal vijf horecagelegenheden zijn toegelaten. Op dat pand moet, aldus de burgemeester, de overgangsbepaling van artikel 15 van de bestemmingsplanvoorschriften van toepassing worden geacht.
2.2.1. De burgemeester bestrijdt dit oordeel van de rechtbank met succes. Vaststaat dat ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar horecabedrijven actief waren in de panden aan de [locaties]. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de exploitatievergunning voor het pand aan de [locatie] ten tijde in geding bij de rechtbank (nog) niet was vervallen, zodat niet kan worden staande gehouden dat de burgemeester zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het horecabedrijf in het pand aan de [locatie] het zesde horecabedrijf in die straat was. De rechtbank heeft dit miskend.
2.2.2. Er is geen grond voor het oordeel dat de burgemeester zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wijziging van de pizzawinkel naar een snackbar geen vergroting als bedoeld in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de bestemmingsplanvoorschriften inhoudt van de afwijking van het gebruik overeenkomstig het bestemmingsplan, nu de wijziging van ondergeschikte aard is en in functionele zin geen wezenlijke verandering plaatsvindt. Gelet op het vorenstaande heeft de burgemeester zich terecht op het standpunt gesteld dat op het pand aan de [locatie], als zesde horecabedrijf, de overgangsbepaling van artikel 15 van de planvoorschriften van toepassing moet worden geacht. Nu de rechtbank tot een andere conclusie is gekomen, is het hoger beroep van de burgemeester gegrond en dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd.
2.3. Het betoog van Febo dat de rechtbank heeft miskend dat met verlening van de exploitatievergunning het woon- en leefklimaat en de openbare orde in de buurt op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed, faalt.
De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat – in aanmerking genomen dat [naam bedrijf] geen alcoholhoudende dranken zal verkopen, en mede in aanmerking genomen dat volgens een brief van de Politie Friesland van 19 september 2001 er zich met name problemen voordoen op de hoek van [locatie] en de [locatie] – de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de exploitatie van [naam bedrijf] niet zal leiden tot ontoelaatbare beïnvloeding van het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde.
2.4. Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep van de burgemeester gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep van Febo alsnog ongegrond verklaren. Het hoger beroep van Febo is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van de burgemeester gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 5 november 2002, 02/151 HOREC;
III. verklaart het door Febo bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. verklaart het hoger beroep van Febo ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2003