ECLI:NL:RVS:2003:AI1210

Raad van State

Datum uitspraak
14 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304352/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • R.G.P. Oudenaller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor het buitenbrengen van groenafval

In deze zaak heeft de Raad van State op 14 augustus 2003 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een last onder dwangsom die aan de verzoeker was opgelegd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. De last onder dwangsom was opgelegd wegens de overtreding van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer, dat het verboden maakt om afvalstoffen buiten een inrichting te storten. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze last en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij van mening was dat het materiaal dat hij had ontvangen, Gogromat, niet als afvalstof kon worden aangemerkt. De verzoeker stelde dat Gogromat een bodemverbeteraar is en dat de opslag ervan geen nadelige gevolgen voor het milieu heeft.

Tijdens de zitting op 28 juli 2003 werd het verzoek behandeld. De verzoeker was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde en een deskundige, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de provincie en een deskundige. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat Gogromat, dat afkomstig is van AVL Compost B.V., moet worden aangemerkt als afvalstof. De Afdeling concludeerde dat de hoveniersbedrijven zich van het groenafval hebben ontdaan en dat de stoffen als afvalstoffen moeten worden beschouwd. De Voorzitter oordeelde dat de verzoeker afvalstoffen had ontvangen en dat de last onder dwangsom terecht was opgelegd.

De Voorzitter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er onvoldoende bewijs was dat de opslag van Gogromat geen nadelige gevolgen voor het milieu zou hebben. De verzoeker had ook niet aangetoond dat de kosten van verwijdering onevenredig zouden zijn. De beslissing werd genomen na zorgvuldige afweging van de betrokken belangen, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200304352/1.
Datum uitspraak: 14 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 juni 2003, kenmerk 917762/RB, heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd. De dwangsom is vastgesteld op € 500,00 per dag dat artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt overtreden wegens het buiten een inrichting op de bodem brengen van geshredderd ongecomposteerd groenmateriaal (hierna: Gogromat). Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 15.000,00.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 2 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag per telefaxbericht, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 juli 2003, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door mr. A.C. Bragt, gemachtigde, en [deskundige], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. R. Bloemsma, A.W. Adriaansen, beiden ambtenaar van de provincie, [deskundige], en [getuige], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt: “Het is verboden zich van afvalstoffen te ontdoen door deze – al dan niet in verpakking – buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden.”
2.2. Verzoeker voert aan dat Gogromat niet kan worden aangemerkt als een afvalstof. In dit verband betoogt hij dat Gogromat een aan een bodemverbeteraar gelijkwaardige stof is met dezelfde kenmerken als die grondstof. Voorts stelt hij dat ALV Compost B.V. beoogt Gogromat te produceren als bodemverbeteraar. Tot slot betoogt hij dat hij op zijn perceel slechts zwarte grond heeft ontvangen met een bestanddeel Gogromat, doch de stof Gogromat zelf niet heeft ontvangen. Mesthandel Vessem B.V. heeft Gogromat ontvangen en vervolgens gemengd met zuivere grond dan wel compost, alvorens het aan hem te leveren.
2.2.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat Gogromat dient te worden aangemerkt als een afvalstof. Hij betoogt dat Gogromat niet kan worden beschouwd als een aan een bodemverbeteraar gelijkwaardige stof met dezelfde kenmerken als die grondstof. Naar zijn mening kan Gogromat niet zonder nadere bewerking worden toegepast als bodemverbeteraar. Voorts stelt hij dat Gogromat wordt gemaakt van afvalstoffen, zijnde groenafval, waarbij de in het groenafval aanwezige fysische verontreinigingen zoveel mogelijk worden verwijderd.
2.2.2. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder afvalstoffen verstaan: afvalstoffen: alle stoffen, preparaten of andere producten die behoren tot de categorieën die zijn genoemd in bijlage I bij richtlijn nr. 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna te noemen: het Hof) heeft in zijn arrest van 18 december 1997 in de zaak C-129/96 (Inter-Environnement Wallonie) geoordeeld dat het toepassingsgebied van het begrip afvalstof afhangt van de betekenis van de term "zich ontdoen van".
Het Hof heeft voorts in zijn arrest van 15 juni 2000 in de gevoegde zaken C-418/97 en C-419/97 (AB 2000, 311) onder meer voor recht verklaard dat de vraag of sprake is van een afvalstof in de zin van de Kaderrichtlijn moet worden beoordeeld met inachtneming van alle omstandigheden, waarbij rekening dient te worden gehouden met de doelstelling van de richtlijn en ervoor moet worden gewaakt dat afbreuk zou worden gedaan aan de doeltreffendheid daarvan.
2.2.3. De Afdeling stelt op grond van het verhandelde ter zitting vast dat de Gogromat afkomstig is van AVL Compost B.V. In dit bedrijf wordt groenmateriaal, afkomstig van hoveniersbedrijven, zo goed mogelijk van fysische verontreinigingen ontdaan en geshredderd, waarna het wordt aangemerkt als Gogromat.
Niet is gebleken dat de hoveniersbedrijven hebben beoogd de stoffen die ze tegen betaling afgeven aan AVL Compost B.V. te produceren met het oog op het gebruik ten behoeve van het verbeteren van de bodem dan wel ander gebruik. Deze stoffen zijn daarom restproducten. Naar het oordeel van de Voorzitter moeten deze materialen naar maatschappelijke opvattingen ook worden beschouwd als afvalstoffen. Deze omstandigheden vormen voldoende grondslag voor het oordeel dat de hoveniersbedrijven zich van de groenmaterialen hebben ontdaan en dat derhalve de groenmaterialen moeten worden aangemerkt als afvalstoffen.
Uit het voorgaande volgt aldus dat AVL Compost B.V. afvalstoffen ontvangt. Volgens het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 18 maart 2003 inzake het onderploegen van ongecomposteerde houtsnippers in de bodem, is onduidelijk of Gogromat als bodemverbeteraar kan worden toegepast, omdat onder meer onduidelijk is welke gevolgen voor het milieu deze toepassing kan veroorzaken. Op grond van de nu beschikbare gegevens moet het er dan ook voor worden gehouden dat Gogromat niet een aan een grondstof, zijnde een bodemverbeteraar, gelijkwaardige product is, met dezelfde kenmerken als die grondstof en die kan worden gebruikt wanneer dezelfde voorzorgsmaatregelen voor het milieu worden getroffen. Dit houdt in dat de handelingen die AVL Compost B.V. heeft verricht er niet toe leiden dat aan de eerdergenoemde restproducten de kwalificatie afvalstof is komen te ontvallen. Aldus heeft ook AVL Compost B.V. zich ontdaan van afvalstoffen.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de Voorzitter vast dat verzoeker afvalstoffen in ontvangst heeft genomen. Hieraan doet niet af dat de Gogromat is gemengd met zuivere grond dan wel compost, nu naar het oordeel van de Voorzitter noch door verzoeker noch door Mesthandel Vessem B.V. handelingen zijn verricht waardoor aan de Gogromat de kwalificatie afvalstof is komen te ontvallen.
Noch hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht, noch de stukken leiden ertoe dat sprake is van zodanige omstandigheden dat, ondanks het vorenstaande, geoordeeld zou moeten worden dat de groenmaterialen dan wel Gogromat niet zouden moeten worden beschouwd als afvalstoffen. Op het desbetreffende perceel zijn derhalve afvalstoffen op de bodem gebracht.
Gelet op het bovenstaande was verweerder bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom.
2.3. Verzoeker voert aan dat de opslag van Gogromat geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt en er daarom geen aanleiding bestaat om tot verwijdering van de opslag over te gaan hangende de bezwaarschrift- en de mogelijk daarop volgende beroepsprocedure. Verder betoogt hij dat met de verwijdering van Gogromat hoge kosten zijn gemoeid.
Zoals reeds is overwogen is onduidelijk welke nadelige gevolgen voor het milieu de opslag van Gogromat kan veroorzaken, zodat er reden is om de overtreding ongedaan te maken door de aanwezige Gogromat van het perceel te verwijderen. Ter zitting is gebleken dat nog een kleine hoeveelheid Gogromat aanwezig is op het perceel. Niet aannemelijk is geworden dat de verwijdering van deze resterende hoop Gogromat onevenredige kosten met zich zal brengen.
Onder deze omstandigheden ziet de Voorzitter, na afweging van de betrokken belangen, in zoverre geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4. Gelet op het bovenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Oudenaller
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2003
157-372.