ECLI:NL:RVS:2003:AI1179

Raad van State

Datum uitspraak
13 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303900/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • P.A. de Vink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake revisievergunning voor agrarisch bedrijf met stankhinder

Op 29 april 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haaren een revisievergunning verleend aan [vergunninghouder] voor een agrarisch bedrijf met gespeende biggen en vleesvarkens, gelegen op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit werd op 8 mei 2003 ter inzage gelegd. Verzoekers hebben op 16 juni 2003 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 24 juli 2003 behandeld. Verzoekers hebben bezwaren geuit over de cumulatieve stankhinder, waarbij zij aanvoeren dat het door verweerder gebruikte rekenprogramma niet voldoende nauwkeurig is en niet overeenkomt met de geëxtrapoleerde grafiek uit een rapport over stankhinder door intensieve veehouderij. De Voorzitter heeft overwogen dat de waarden die het rekenprogramma aangeeft, vooral op grotere afstanden, significant afwijken van de waarden uit de grafieken, waardoor het rekenprogramma niet als voldoende nauwkeurig kan worden beschouwd. Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet kan worden gedragen door de motivering die eraan ten grondslag ligt. De Voorzitter heeft daarom besloten om de voorlopige voorziening te treffen, het besluit van 29 april 2003 te schorsen en verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoekers. De gemeente Haaren moet ook het griffierecht vergoeden aan verzoekers. De uitspraak is gedaan op 13 augustus 2003.

Uitspraak

200303900/2.
Datum uitspraak: 13 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats], en anderen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haaren,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2003 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een agrarisch bedrijf met gespeende biggen en vleesvarkens gelegen op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Haaren, sectie […], nummers […] en […]. Dit besluit is op 8 mei 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 16 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 16 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2003, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 juli 2003, waar verzoekers, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en ing. E.J.M. Hoogstraten, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekers hebben bezwaren met betrekking tot de cumulatieve stankhinder. Volgens verzoekers heeft verweerder voor de bepaling van de waarde N gebruik gemaakt van een computerprogramma dat onvoldoende overeen komt met de geëxtrapoleerde grafiek uit het rapport “Beoordeling stankhinder door intensieve veehouderij” (Publicatiereeks Lucht no. 46, hierna: het rapport), hetgeen tot een onjuiste beoordeling van de cumulatieve stankhinder heeft geleid.
2.3. Verweerder heeft voor de beoordeling van de van de inrichting te duchten cumulatieve stankhinder de Richtlijn veehouderij en stankhinder 1996 en het rapport als uitgangspunt genomen.
Voor de bepaling van de waarde van het aantal mestvarkeneenheden dat gezien de afstand tot het waarneempunt in een inrichting aanwezig mag zijn (N) heeft verweerder een rekenprogramma gehanteerd waarvan de formules zijn gebaseerd op de geëxtrapoleerde grafiek van het rapport, waarin volgens verweerder de waarde N nauwkeuriger is bepaald dan bij de hantering van de geëxtrapoleerde afstandgrafieken in het rapport mogelijk is.
2.4. De Voorzitter overweegt dat verzoekers aannemelijk hebben gemaakt dat het door verweerder gehanteerde rekenprogramma voor de vaststelling van het toegestane aantal mestvarkeneenheden (N) waarden aangeeft die, met name op grotere afstanden, zodanig veel afwijken van de waarden die uit de geëxtrapoleerde afstandgrafieken kunnen worden afgeleid, dat dit rekenprogramma niet als voldoende nauwkeurig kan worden aangemerkt en niet als uitgangspunt mag worden genomen bij het bepalen van de waarde N.
Het bestreden besluit kan ten aanzien van de beoordeling van de door de onderhavige veehouderij veroorzaakte bijdrage aan de cumulatieve stankhinder in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
2.5. De Voorzitter ziet aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. De overige gronden behoeven gelet hierop geen bespreking meer.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haaren van 29 april 2003;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haaren in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Haaren te worden betaald aan verzoekers;
III. gelast dat de gemeente Haaren aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2003
154-396.