ECLI:NL:RVS:2003:AI1038

Raad van State

Datum uitspraak
13 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301430/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering exploitatievergunning voor alcoholvrije horeca-inrichting annex coffeeshop in Kerkrade

In deze zaak heeft de burgemeester van Kerkrade op 14 september 2001 een verzoek van appellant om een alcoholvrije horeca-inrichting annex coffeeshop te exploiteren afgewezen. De burgemeester baseerde zijn beslissing op de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en de beleidsnotitie omtrent het coffeeshopbeleid in de gemeente Kerkrade. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de Centrale Bezwaarschriften- en Klachtencommissie verklaarde het bezwaar ongegrond op 12 maart 2002. De rechtbank te Maastricht heeft op 30 januari 2003 het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.

Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waar de zaak op 19 juni 2003 ter zitting is behandeld. Appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de burgemeester werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente. De Raad van State heeft overwogen dat de burgemeester de aanvraag voor de exploitatievergunning terecht heeft afgewezen, omdat deze in strijd was met het geldende bestemmingsplan. De rechtbank had de weigering om de vergunning te verlenen terecht gehandhaafd.

Echter, het hoger beroep richtte zich ook tegen de weigering van de burgemeester om de verkoop van softdrugs te gedogen. De Raad van State oordeelde dat de schriftelijke mededeling van de burgemeester over het niet gedogen van softdrugs geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht was. De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd, voor zover deze betrekking had op de weigering om de verkoop van softdrugs te gedogen. De Raad van State heeft de burgemeester opgedragen om de proceskosten van appellant te vergoeden en het griffierecht terug te betalen.

Uitspraak

200301430/1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Maastricht van 30 januari 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de burgemeester van Kerkrade.
1. Procesverloop
Bij brief van 14 september 2001 heeft de burgemeester van Kerkrade (hierna: de burgemeester) een verzoek van appellant om een alcoholvrije horeca-inrichting annex coffeeshop te mogen exploiteren aan het adres [locatie] te [plaats] (hierna: de inrichting) afgewezen.
Bij brief van 19 maart 2002 heeft de secretaris van de Centrale Bezwaarschriften- en Klachtencommissie appellant meegedeeld dat hij, overeenkomstig het door de burgemeester genomen besluit, op 12 maart 2002 heeft besloten het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond te verklaren.
Bij uitspraak van 30 januari 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 april 2003 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J.J.H.S. Thomassen, advocaat te Maastricht, en de burgemeester, vertegenwoordigd door P.J. Koekkoek en mr. H.G.L. Mertens, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De burgemeester heeft de aanvraag opgevat als verzoek om ten behoeve van de verstrekking van alcoholvrije dranken en eetwaren in de inrichting krachtens artikel 2.3.4.3 (voorheen artikel 2.3.4.2) van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: de APV) een exploitatievergunning te verlenen en op basis van de beleidsnotitie “toekomstig coffeeshopbeleid gemeente Kerkrade” te gedogen dat ter plaatse softdrugs worden verkocht. De burgemeester heeft beide aanvragen afgewezen.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester de weigering om een exploitatievergunning te verlenen heeft kunnen baseren op artikel 2.3.4.10 van de APV en terecht in bezwaar heeft gehandhaafd, omdat de te vergunnen exploitatie strijdig is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Nu de aanvraag reeds om die reden niet voor inwilliging in aanmerking komt, is zij aan toetsing van de toepassing door de burgemeester van de in de beleidsregel vervatte criteria niet toegekomen en heeft zij het beroep ongegrond verklaard.
2.3. Het hoger beroep is tenslotte nog slechts gericht tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de weigering om de verkoop van softdrugs te gedogen.
2.4. Voor zover appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de beslissing op bezwaar niet door het bevoegde bestuursorgaan is genomen en reeds hierom voor vernietiging in aanmerking komt, slaagt dit betoog niet. De rechtbank heeft de brief van 19 maart 2002 terecht aangemerkt als de bekendmaking van een op 12 maart 2002 door de burgemeester genomen besluit. Hoewel voor die bekendmaking ten onrechte gebruik is gemaakt van het briefpapier van de Centrale Bezwaarschriften- en Klachtencommissie en in de brief duidelijker tot uitdrukking had kunnen worden gebracht dat het slechts een bekendmaking betrof van een eerder door de burgemeester genomen besluit, hebben die omstandigheden de rechtbank terecht niet tot het oordeel geleid dat sprake is van een bevoegdheidsgebrek, als door appellant gesteld.
2.5. Ten aanzien van de weigering om de verkoop van softdrugs te gedogen wordt voorts ambtshalve als volgt overwogen. De schriftelijke mededeling dat niet zal worden gedoogd is in het algemeen geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). In het onderhavige geval is van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel nopen niet gebleken. Dit betekent dat de brief van de burgemeester van 14 september 2002, voorzover het de weigering om de verkoop van softdrugs te gedogen betrof, geen op enig rechtsgevolg gericht besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb inhoudt, zodat de burgemeester het bezwaar hiertegen ten onrechte heeft ontvangen.
Appellant zal zijn bezwaren tegen de weigering om de verkoop van softdrugs te gedogen desgewenst kunnen aanvoeren in het kader van een procedure tegen een eventueel handhavingsbesluit.
2.6. De conclusie is dat het hoger beroep gegrond is en de uitspraak, voor zover aangevallen, voor vernietiging in aanmerking komt. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het inleidende beroep tegen het besluit van de burgemeester van 12 maart 2002 ten aanzien van de weigering om te gedogen gegrond verklaren en het besluit in zoverre vernietigen. Nu de burgemeester met inachtneming van deze uitspraak geen ander besluit mag nemen dan het bij hem gemaakte bezwaar tegen de weigering om te gedogen niet-ontvankelijk verklaren, ziet de Afdeling aanleiding om op na te melden wijze in de zaak te voorzien.
2.7. Er is voorts aanleiding om de burgemeester op na te melden wijze in de proceskosten te verwijzen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank te Maastricht van 30 januari 2003, in zaak nr. AWB 02/638 VEROR/FEE, doch slechts voorzover het beroep van appellant tegen het besluit van de burgemeester van Kerkrade van 12 maart 2002 ten aanzien van de weigering om de verkoop van softdrugs te gedogen daarbij ongegrond is verklaard;
III. verklaart het door appellant bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de burgemeester van Kerkrade van 12 maart 2002, voorzover daarbij het bezwaar tegen de weigering om de verkoop van softdrugs te verkopen ongegrond is verklaard;
V. verklaart het bezwaar van [appellant] van 26 oktober 2001 in zoverre niet-ontvankelijk;
VI. veroordeelt de burgemeester van Kerkrade in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Kerkrade aan appellant te worden betaald;
VII. gelast dat de gemeente Kerkrade aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 284,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Bakker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2003
393.