ECLI:NL:RVS:2003:AI1036

Raad van State

Datum uitspraak
13 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301265/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering exploitatievergunning voor alcoholvrije horeca-inrichting annex coffeeshop in Kerkrade

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de weigering van de burgemeester van Kerkrade om een exploitatievergunning te verlenen voor een alcoholvrije horeca-inrichting annex coffeeshop. De burgemeester heeft op 27 september 2001 de aanvragen van appellanten afgewezen, waarna appellanten bezwaar hebben gemaakt. De Centrale Bezwaarschriften- en Klachtencommissie heeft de bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank te Maastricht heeft op 16 januari 2003 het beroep van appellanten tegen deze besluiten ongegrond verklaard. Appellanten hebben hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 19 juni 2003 behandeld. De burgemeester had de aanvragen opgevat als verzoeken om een exploitatievergunning op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en de beleidsnotitie omtrent coffeeshopbeleid. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester de weigering om de verkoop van softdrugs te gedogen mocht handhaven, omdat de exploitatie in strijd was met het beleid dat coffeeshops niet in woonbuurten worden gedoogd.

De Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om de besluiten te nemen. De brieven van de burgemeester van 27 september 2001 zijn geen besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en de besluiten van de burgemeester van 12 maart 2002. Tevens wordt de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van appellanten en moet de gemeente Kerkrade het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

200301265/1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1],
2. [appellant sub 2], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Maastricht van 16 januari 2003 in het geding tussen:
appellanten
en
de burgemeester van Kerkrade.
1. Procesverloop
Bij brieven van 27 september 2001 heeft de burgemeester van Kerkrade (hierna: de burgemeester) een verzoek van appellant sub 1 om een alcoholvrije horeca-inrichting annex coffeeshop aan het adres [locatie sub 1] te [plaats] te mogen exploiteren en een door appellanten gezamenlijk ingediend verzoek om een alcoholvrije inrichting annex coffeeshop aan het adres [locatie sub 2] te [plaats] (hierna: de inrichtingen) te mogen exploiteren afgewezen.
Bij brieven van 19 maart 2002 heeft de secretaris van de Centrale Bezwaarschriften- en Klachtencommissie appellanten meegedeeld dat hij, overeenkomstig door de burgemeester genomen besluiten, op 12 maart 2002 heeft besloten de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren ongegrond te verklaren.
Bij uitspraak van 16 januari 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het tegen die besluiten door appellanten ingestelde beroep (de Afdeling leest: beroepen) ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 februari 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 april 2003 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2003, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. J.J.H.S. Thomassen, advocaat te Maastricht, en de burgemeester, vertegenwoordigd door P.J. Koekkoek en mr. H.G.L. Mertens, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De burgemeester heeft de aanvragen opgevat als verzoeken om ten behoeve van de verstrekking van alcoholvrije dranken en eetwaren in de inrichtingen krachtens artikel 2.3.4.3 (voorheen artikel 2.3.4.2) van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: de APV) een exploitatievergunning te verlenen en op basis van de beleidsnotitie “toekomstig coffeeshopbeleid gemeente Kerkrade” te gedogen dat ter plaatse softdrugs worden verkocht.
Bij de in bezwaar gehandhaafde beslissing zijn laatstbedoelde aanvragen afgewezen. De burgemeester heeft hierin aanleiding gezien om niet meer te beschikken op de verzoeken om verlening van een exploitatievergunning krachtens de APV. Daartegen hebben appellanten geen bezwaar gemaakt.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester de weigering om de verkoop van softdrugs te gedogen in bezwaar heeft mogen handhaven, omdat de te vergunnen exploitatie in strijd is met het in de beleidsnotitie neergelegde uitgangspunt dat coffeeshops niet worden gedoogd in overwegend woonbuurten.
2.3. Voor zover appellanten betogen dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de beslissing op bezwaar niet door het bevoegde bestuursorgaan is genomen en reeds hierom voor vernietiging in aanmerking komt, slaagt dit betoog niet. De rechtbank heeft de brieven van 19 maart 2002 terecht aangemerkt als de bekendmaking van op 12 maart 2002 door de burgemeester genomen besluiten. Hoewel voor die bekendmaking ten onrechte gebruik is gemaakt van het briefpapier van de Centrale Bezwaarschriften- en Klachtencommissie en in de brieven duidelijker tot uitdrukking had kunnen worden gebracht dat het slechts een bekendmaking betrof van eerder door de burgemeester genomen besluiten, hebben die omstandigheden de rechtbank terecht niet tot het oordeel geleid dat sprake is van een bevoegdheidsgebrek, als door appellanten gesteld.
2.4. Ten aanzien van de weigering om de verkoop van softdrugs te gedogen wordt voorts ambtshalve als volgt overwogen. De schriftelijke mededeling dat niet zal worden gedoogd is in het algemeen geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). In het onderhavige geval is van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordelen nopen niet gebleken. Dit betekent dat de brieven van de burgemeester van 27 september 2001 geen op enig rechtsgevolg gerichte besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb inhouden, zodat de burgemeester de bezwaren hiertegen ten onrechte heeft ontvangen.
Appellanten zullen hun bezwaren tegen de weigering om de verkoop van softdrugs te gedogen desgewenst kunnen aanvoeren in het kader van een procedure tegen een eventueel handhavingsbesluit.
2.5. De conclusie is dat het hoger beroep gegrond is en de uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, de inleidende beroepen tegen de besluiten van de burgemeester van 12 maart 2002 gegrond verklaren en die besluiten vernietigen. Nu de burgemeester met inachtneming van deze uitspraak geen andere besluiten mag nemen dan de bij hem gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaren, ziet de Afdeling aanleiding om op na te melden wijze in de zaak te voorzien.
2.6. Er is voorts aanleiding om de burgemeester op na te melden wijze in de proceskosten te verwijzen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank te Maastricht van 16 januari 2003 in de zaken nrs. AWB 02/646 VEROR en 02/967 VEROR/FEE;
III. verklaart de door appellanten bij de rechtbank in de zaken ingestelde beroepen gegrond;
IV. vernietigt de besluiten van de burgemeester van Kerkrade van 12 maart 2002;
V. verklaart de bezwaren van [appellanten sub 1 en sub 2] van 26 oktober 2001 niet-ontvankelijk;
VI. veroordeelt de burgemeester van Kerkrade in de door appellanten in verband met de behandeling van de beroepen en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1932,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Kerkrade aan appellanten te worden betaald;
VII. gelast dat de gemeente Kerkrade aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 393,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Bakker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2003
393.