ECLI:NL:RVS:2003:AI0987

Raad van State

Datum uitspraak
13 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205476/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vergunningverlening voor woningbouw met binnenplanse vrijstelling in Rotterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk van de gemeente Rotterdam tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. Het dagelijks bestuur had op 14 september 2001 vergunning verleend aan Bouwfonds Wonen B.V. voor het oprichten van 34 woningen op een perceel aan de Leendert Butterstraat/Kralingse Zoom in Rotterdam, onder voorwaarden en met een binnenplanse vrijstelling. De vergunning werd echter aangevochten door een partij die bezwaar had gemaakt tegen de verleende vergunning. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van deze partij gegrond en vernietigde de beslissing op bezwaar van het dagelijks bestuur, met de opdracht om binnen zes weken nieuwe beslissingen te nemen. Het dagelijks bestuur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het dagelijks bestuur voldoende procesbelang heeft bij het hoger beroep, ondanks de terugtrekking van Bouwfonds Wonen B.V. uit het project. De Afdeling oordeelde dat de voorzieningenrechter ten onrechte had geoordeeld dat de beslissing op bezwaar niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand was gekomen. De Afdeling stelde vast dat de vrijstelling voldoet aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan "Kralingse Zoom" en dat het dagelijks bestuur niet in strijd heeft gehandeld met de vereisten van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter, maar met verbetering van de gronden waarop deze beslissing rust. De Afdeling oordeelde dat de bouwvergunning niet in strijd is met de Natuurbeschermingswet en dat er geen grond is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 13 augustus 2003.

Uitspraak

200205476/1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk van de gemeente Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 5 september 2002 in het geding tussen:
[partij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 september 2001 heeft appellant (hierna: het dagelijks bestuur) aan Bouwfonds Wonen B.V., onder verlening van een binnenplanse vrijstelling, vergunning verleend, onder voorwaarden, voor het oprichten van 34 woningen op het perceel Leendert Butterstraat/Kralingse Zoom, kadastraal bekend Kralingen, sectie L, nr. 2298 te Rotterdam (hierna: het perceel).
Bij besluit van 5 oktober 2001 heeft het dagelijks bestuur aan Gemeentewerken Rotterdam, onder oplegging van een herplantplicht, vergunning verleend voor het rooien van vijf bomen op het terrein het Noordelijke Niertje (fase 3) te Rotterdam.
Bij besluit van 28 juni 2002 heeft het dagelijks bestuur de tegen deze besluiten door [partij] gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 september 2002, verzonden op dezelfde datum, heeft de voorzieningenrechter te Rotterdam het daartegen door [partij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het dagelijks bestuur binnen zes weken nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden nieuwe beslissingen op de bezwaren dient te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het dagelijks bestuur bij brief van 14 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 november 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van 28 december 2002 en 19 januari 2003 heeft [partij] een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2003, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A.A.E. Spoor, ambtenaar van de deelgemeente, en [partij] in persoon zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [partij] heeft betoogd dat het dagelijks bestuur geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, gegeven het feit dat Bouwfonds Wonen B.V. zich heeft teruggetrokken uit het project en de geldigheidstermijn van de kapvergunning, te weten een jaar na besluitdatum, reeds is geëxpireerd.
De Afdeling is van oordeel dat het dagelijks bestuur voldoende procesbelang heeft, reeds omdat de voorzieningenrechter bij zijn uitspraak van 5 september 2002 het dagelijks bestuur heeft opgedragen met inachtneming van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de bezwaarschriften. Er is derhalve geen plaats voor het oordeel dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van procesbelang.
2.2. [partij] heeft in hoger beroep zijn bezwaren tegen de samenstelling van de Algemene Beroepscommissie herhaald. De Afdeling kan hem daarin niet volgen. Zij is van oordeel dat de voorzieningenrechter op goede gronden heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat de Algemene Beroepscommissie, welke commissie op 11december 2001 aan het dagelijks bestuur advies heeft uitgebracht inzake de door [partij] gemaakte bezwaren, niet als onafhankelijk is aan te merken.
2.3. Op het perceel waarop het bouwplan is geprojecteerd rust ingevolge het op 23 januari 1997 vastgestelde bestemmingsplan “Kralingse Zoom” de bestemming “Woondoeleinden, uit te werken bestemming”.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor woningen, met bijbehorende tuinen, ontsluitingswegen en –paden en groenaanleg.
Ingevolge het tweede lid, van voornoemd planvoorschrift moeten burgemeester en wethouders het plan overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WR0) uitwerken voor wat betreft de gronden als bedoeld in het eerste lid.
Ingevolge het derde lid is bouwen slechts toegestaan overeenkomstig een onherroepelijk uitwerkingsplan.
Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in het derde lid, ten behoeve van het bouwen overeenkomstig een in voorbereiding zijnd uitwerkingsplan, na ontvangst van een verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.
2.4. Niet in geschil is dat is voldaan aan de vereisten om toepassing te geven aan de (binnenplanse) vrijstellingsmogelijkheid van artikel 4, vierde lid voornoemd.
2.5. Het dagelijks bestuur betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de beslissing op bezwaar niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen, nu ten tijde van dit besluit niet kon worden vastgesteld of het vergunde bouwplan, met betrekking tot verkeersintensiteit van de ten oosten van het perceel gelegen rijksweg A16, voldeed aan de vastgestelde ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 55 dB (A).
2.6. Dit betoog slaagt. Uit artikel 4, vierde lid, gelezen in samenhang met het eerste lid van dit planvoorschrift, volgt dat bij de onderhavige vrijstelling – evenals bij het vaststellen van een uitwerkingsplan – dient te worden getoetst of aan de in artikel 4, eerste lid neergelegde uitwerkingsregels is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO rust daarnaast op het dagelijks bestuur de taak om te bezien of de vrijstelling binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het dagelijks bestuur er op toe te zien dat de vrijstelling niet in strijd is met het recht.
De Afdeling is niet gebleken dat het dagelijks bestuur de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden. De vrijstelling voldoet aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan “Kralingse Zoom”, nu de vrijstelling is verleend om de beoogde bouw van 34 woningen op het perceel mogelijk te maken. Gelet op het feit dat het bestemmingsplan “Kralingse Zoom” recentelijk is totstandgekomen, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat bij de onderhavige vrijstelling niet mocht worden uitgegaan van de uitgangspunten en resultaten van het voorafgaande aan de vaststelling van het bestemmingsplan uitgevoerde akoestisch onderzoek. De gevolgen van de reconstructie van de Kralingse Zoom en de ontwikkeling van het bedrijventerrein Brainpark III, voor wat betreft de maximale geluidsbelasting, dienen dan ook buiten beschouwing te blijven. De voorzieningenrechter heeft dit miskend.
2.7. De voorzieningenrechter is niet toegekomen aan een oordeel over het betoog van [partij dat het bouwplan niet voldoet aan het Bouwbesluit en dat het dagelijks bestuur bij de vrijstellingverlening onvoldoende rekening heeft gehouden met de verkeersveiligheid. De Afdeling zal hierop thans ingaan.
2.7.1. Bij de beslissing op bezwaar is het dagelijks bestuur niet ingegaan op het door [partij] gemaakte bezwaar dat, blijkens de resultaten van het door Bureau Dorsser uitgevoerde akoestische onderzoek, niet alle geluidsgevoelige vertrekken van de op te richten woningen voldoen aan de ingevolge artikel 22 van het Bouwbesluit maximaal toegestane geluidsbelasting van 35 dB(A). In de beslissing op bezwaar wordt weliswaar verwezen naar de nadere adviezen van Bureau Dorsserblesgraaf en de Algemeen directeur van Gemeentewerken van respectievelijk 25 april 2002 en 27 maart 2002, doch hieruit valt niet af te leiden dat aan de maximaal toegestane geluidsbelasting wordt voldaan. Weliswaar is aangegeven dat door het creëren van een zogeheten dove gevel hogere geluidsisolatie kan worden bereikt, doch uit de stukken blijkt niet dat daardoor wordt voldaan aan artikel 22 van het Bouwbesluit. De beslissing op bezwaar van 28 juni 2002 wordt op dit punt dan ook niet gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Dit besluit is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.7.2. Ten aanzien van de verkeersveiligheid heeft appellant zich terecht op het standpunt gesteld dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat zich als gevolg van het bouwplan een verkeersonveilige situatie zal gaan voordoen en dat de vrees dat het bouwplan leidt tot een toename van het vrachtverkeer in de Leendert Butterstraat is gebaseerd op niet nader onderbouwde veronderstellingen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan voldoet aan de eisen van de verkeersveiligheid.
2.7.3. Ten slotte heeft de voorzieningenrechter op goede gronden geoordeeld dat niet is gebleken dat de bouwvergunning in strijd is met de Natuurbeschermingswet en het Besluit beschermde inheemse dier- en plantensoorten.
2.8. Uit het vorenstaande volgt dat de voorzieningenrechter terecht, zij het op onjuiste gronden, heeft geoordeeld dat het besluit op bezwaar ten aanzien van de vrijstelling en bouwvergunning niet in stand kan blijven. Gelet hierop kan de beslissing op het bezwaarschrift tegen de verlening van de kapvergunning evenmin stand houden. Het staat immers niet vast dat met het rooien van de bomen een rechtens te honoreren belang wordt gediend, nu blijkens de vergunning het rooien daarvan alleen noodzakelijk is om het terrein bouwrijp te maken voor onderhavig bouwplan. De voorzieningenrechter is tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.9. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. Nu de beslissing van de rechtbank juist is, dient haar uitspraak, zij het met verbetering van de gronden waarop die beslissing rust, te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop zij rust.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.A. de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. De Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2003
17-406.