200204011/1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 28 juni 2002 in het geding tussen:
de Minister van Buitenlandse Zaken.
Bij besluit van 26 mei 2000 is namens de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister) geweigerd de door appellant overgelegde uittreksels uit het geboorteregister (hierna: de geboortebewijzen) ten behoeve van
[persoon A], [persoon B], [persoon C] en [persoon D] te legaliseren.
Bij besluit van 14 augustus 2001 heeft de minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit, alsmede de brief van 12 december 2000 waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 28 juni 2002, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden van dit beroep zijn aangevuld bij brief van 31 augustus 2002 Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 18 november 2002 heeft de minister van antwoord gediend. Daarbij heeft hij op de voet van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) verzocht om ten aanzien van een aantal stukken, die betrekking hebben op het door de Nederlandse ambassade te [plaats] verrichte verificatieonderzoek, toe te staan dat appellant daarvan geen, althans gedeeltelijk geen, kennis kan nemen. Op 11 februari 2003 heeft de Afdeling in andere samenstelling beslist dat het verzoek gerechtvaardigd is. Bij brief van diezelfde datum heeft de Afdeling appellant verzocht haar binnen veertien dagen mee te delen of hij toestemming, als bedoeld in het vijfde lid van artikel 8:29 van de Awb, verleent. Nu hij niet op deze brief heeft geantwoord, wordt toestemming in vorenbedoelde zin geacht te zijn geweigerd. De stukken waarvan geheimhouding is verzocht zijn hierop aan de minister teruggezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2003, waar de minister, vertegenwoordigd door drs. M.A. van den Bosch en mr. A.H.M. Weeber, beiden in dienst van het ministerie, is verschenen.
2.1. Voorzover appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken dat de geboortebewijzen in 1995 door de minister zijn gelegaliseerd, faalt dit betoog, reeds omdat dit niet nader is onderbouwd.
2.2. Appellant klaagt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister geen nader onderzoek hoefde te verrichten naar de in bezwaar door appellant overgelegde documenten, nu dit onderzoek, gelet op de recente datum van de documenten, niet tot een positief resultaat kan leiden. Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb dient op grondslag van het bezwaar een heroverweging plaats te vinden, zodat nader onderzoek naar de in bezwaar overgelegde documenten te worden verricht, aldus appellant.
2.3. Dit betoog faalt evenzeer. Het lag in beginsel op de weg van appellant om reeds bij de aanvraag de op voorhand aanwezige twijfel aan de juistheid van de inhoud van de ter legalisatie aangeboden documenten weg te nemen en op dat moment voldoende, juiste en relevante gegevens te verstrekken teneinde het verificatieonderzoek mogelijk te maken. Blijkens de in het procesverloop vermelde brief van 12 december 2000 en het besluit op bezwaar van 14 augustus 2001, is tijdens het onderzoek van de in de geboortebewijzen vermelde gegevens afwijkende informatie naar voren gekomen, die vorenbedoelde twijfel niet heeft weggenomen maar versterkt. Onder deze omstandigheden was de minister niet gehouden naar de in bezwaar overgelegde documenten nader onderzoek te verrichten, nu dit onderzoek, ongeacht de uitkomst daarvan, onverlet laat, dat de in beginsel aanwezige en door het onderzoek naar de in de aanvraag genoemde bronnen versterkte twijfel, zal blijven bestaan. Daarenboven zijn de in bezwaar door [persoon C] overgelegde “growth chart” en de door [persoon D] overgelegde “Road to Health chart” op zichzelf staande documenten die niet te herleiden zijn tot registers of andere schriftelijke objectieve bronnen, zodat nader onderzoek naar deze documenten niet kan leiden tot het wegnemen van de op voorhand aanwezige twijfel aan de juistheid van de inhoud van de ter legalisatie aangeboden documenten.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.J.M. van Tielraden, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Van Tielraden
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2003