200206811/1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 3 december 2002 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Echt, thans Echt-Susteren.
Op 30 augustus 2000 hebben appellanten een aanvraag om bouwvergunning ingediend voor een terrasoverkapping op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 juli 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Echt, thans Echt-Susteren (hierna: het college) geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen.
Bij besluit van 29 januari 2002 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 24 juli 2001 herroepen en de aanvraag om bouwvergunning alsnog geweigerd.
Bij uitspraak van 3 december 2002, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 december 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 februari 2003 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2003, waar [een van de appellanten] in persoon en als gemachtigde van [de andere appellant] is verschenen. Voorts is daar gehoord het college, vertegenwoordigd door mr. L.G.M.H. Bohnen, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Woningwet beslissen burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag van een bouwvergunning binnen dertien weken na de dag waarop zij die aanvraag hebben ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders hun beslissing eenmaal voor ten hoogste dertien weken verdagen. Ingevolge het derde lid is de bouwvergunning van rechtswege verleend indien zij niet voldoen aan het eerste lid.
Ingevolge artikel 46, vierde lid, van de Woningwet is, indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het eerste lid, de bouwvergunning van rechtswege verleend.
Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Woningwet houden burgemeester en wethouders in afwijking van artikel 46, eerste lid, de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning aan indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en – voorzover thans van belang - voor het gebied, waarin het bouwwerk zal worden uitgevoerd, voordat de aanvraag is ingekomen een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in werking is getreden.
2.2. Vast staat dat vóór de indiening van de bouwaanvraag een voorbereidingsbesluit in werking was getreden en ook overigens werd voldaan aan het gestelde in artikel 50, eerste lid van de Woningwet. Voorts is voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het voorbereidingsbesluit een ontwerp-bestemmingsplan ter inzage gelegd, zodat het voorbereidingsbesluit niet na een jaar was vervallen. Derhalve diende de beslissing op de aanvraag te worden aangehouden. Zodanig besluit is niet genomen.
2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat in dit geval van rechtswege bouwvergunning is verleend, nu het primaire besluit na de in artikel 46, eerste lid, van de Woningwet genoemde termijn is genomen. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht het op de uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling rechtspraak van 9 juli 1993 (Gst. 1993, 6977, 6) gebaseerde advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften als juist beoordeeld. Deze opvatting vindt mede steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 8 oktober 1999 (Gst. 2000, 7116, 8). De omstandigheid dat binnen de beslistermijn geen (aanhoudings)besluit is genomen heeft derhalve niet tot gevolg dat bouwvergunning van rechtswege is verleend.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Van Roosmalen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2003