200300180/1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 28 november 2002 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Boekel.
Bij besluit van 10 augustus 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boekel (hierna: het college) een verzoek van appellant om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 24 september 2001 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 november 2002, verzonden op 29 november 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 17 maart 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juli 2003, waar appellant, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door drs. ing. F.W. Bello, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Volgens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2001 in zaak no. 200001480/1, aangehecht ter voorlichting van partijen) kan de bestuursrechter slechts van het beroep tegen een beslissing op een verzoek om schadevergoeding kennisnemen, indien die rechter ook kan oordelen over het beroep tegen de uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid, waardoor de schade zou zijn veroorzaakt.
2.2. Appellant heeft het verzoek gegrond op brieven van het college van onderscheidenlijk 28 februari en 20 maart 2001. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat deze brieven geen op enig rechtsgevolg gericht besluit bevatten, maar slechts aankondigingen daarvan. In het bijzonder is daarvoor van betekenis dat in de brief van 28 februari 2001 is vermeld: “Alvorens te besluiten tot de toepassing van bestuursdwang” en dat in de brieven van 20 maart 2001 wordt gesproken van een vooraankondiging en aan appellant de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen. Dat de brief van appellant aan het college van 1 maart 2001, naar deze stelt, moet worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de brief van 28 februari 2001, kan daaraan niet af doen.
Tegen deze brieven kon derhalve krachtens de Algemene wet bestuursrecht geen rechtsmiddel worden aangewend.
2.3. De rechtbank is dan ook terecht tot de slotsom gekomen dat tegen de afwijzing van het verzoek geen beroep bij de bestuursrechter openstond en derhalve evenmin bezwaar kon worden gemaakt. Dat uit de jurisprudentie van de Afdeling, naar appellant stelt, valt af te leiden dat ook handelingen in het kader van de voorbereiding van een besluit als gebeurtenis, waarop de aansprakelijkheid rust, dienen te worden meegenomen, doet daar niet aan af. Die jurisprudentie ziet op de aard en omvang van de aansprakelijkheid, waaraan de bestuursrechter eerst kan toekomen, indien hij kan kennisnemen van het beroep tegen de gestelde schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid. Uit overweging 2.2 volgt dat dit in dit geval niet kan.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2003