200300727/1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. de raad van de gemeente Beemster,
2. [appellante sub 2], gevestigd te [plaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 19 december 2002 in het geding tussen:
de Stichting Behoud Waterland, gevestigd te Broek in Waterland, gemeente Waterland
Bij besluit van 31 mei 2001 heeft appellant sub 1 (hierna: de raad) met toepassing van artikel 21, eerste lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) verklaard dat een herziening van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1994" wordt voorbereid voor het gebied van de gemeente plaatselijk bekend Rijperweg 20 te Westbeemster, zoals dit door middel van een arcering op de bij dit besluit behorende tekening is aangegeven.
Bij besluit van 13 december 2001 heeft de raad het daartegen door de Stichting Behoud Waterland (hierna: de stichting) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2002, verzonden op 24 december 2002, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door de stichting ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 februari 2003, en [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 februari 2003, hoger beroep ingesteld. [appellante sub 2] heeft de gronden van het beroep aangevuld bij brief van 4 maart 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van onderscheidenlijk 31 maart, 21 april en 9 mei 2003 hebben [appellante sub 2], de stichting en de raad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juli 2003, waar de raad, vertegenwoordigd door T. Bult en H.K. Pieters, ambtenaren van de gemeente, en de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad verklaren dat een bestemmingsplan wordt voorbereid (voorbereidingsbesluit).
Ingevolge het vierde lid vervalt een besluit, als bedoeld in het eerste lid, indien niet binnen één jaar na de datum van inwerkingtreding daarvan het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd.
2.2. [appellante sub 2] klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat de stichting ten tijde van de uitspraak geen belang meer had bij een rechtelijke beoordeling van het besluit van 13 december 2001, nu het voorbereidingsbesluit op 18 juni 2002 is vervallen.
2.3. Dit betoog treft doel. Niet in geschil is dat binnen een jaar na 18 juni 2001, de dag waarop het voorbereidingsbesluit in werking is getreden, geen ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd. Dat brengt mee dat het besluit is vervallen. Dat de raad op 2 juli 2002 een nieuw voorbereidingsbesluit van nagenoeg dezelfde strekking heeft genomen, doet daaraan niet af. Vast staat voorts dat met toepassing van het besluit van 31 mei 2001 geen vrijstelling en bouwvergunning is verleend.
2.4. Het hoger beroep van [appellante sub2] is gegrond. Hetzelfde geldt voor het hoger beroep van de raad. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de stichting tegen het besluit van 13 december 2001 niet-ontvankelijk verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Het griffierecht dient door de Secretaris van de Raad van State aan [appellante sub 2] te worden terugbetaald.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van appellanten gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 19 december 2002 in zaak nr. Awb 02-233;
III. verklaart het door de stichting in die zaak ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
IV. gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan appellante sub 2 het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 348,00 terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Roosmalen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2003